n.
A fdeel'.
XXX.
HOOFDSTUK.
Soorten.
I.
begrypt ’er tevens de Keerkringvogelen in. Zyf
behooren altemaal, by K le in , onder den Familie-
Naam van Ptancus.
Onocrota<
hts.
pelikaan.
’t Getal der Soorten van Kropganzen is by
L innajus v y f , waar van de eerlte de Pelikaan,
de derde de Kormpran is van Buisson , en de
dide overigen behooren tot het Geflagt der Fqus
o f Gekken »Viffchers en Fregatvogelen genaamd.
Twee deezer laatften hebben den Bek zaags-
wyze getand.
( 1 ) Kropgans met een Zak aan de Keel.
De naam van Onocrotalus is door de Ouden
gegeven aan deezen Vogel, om dat het Geluid,
’t welk hy maakt, eenigermaate naar ’t
balken der Ezelen zweemt. Hierom noemen
hem de Italiaanen Grotto o f Agrotto. De He-
breeuwfche naam was Kik of Hakik, de Chal-
deeufche Cbatba en de Arabifche Kuk. De Turken
noemen hem Sackagufch., de Ruffen Baba
en de Polakken Bak. By de Ooftenrykers heet
hy Ohn-Vogel, by die van Brabant Livane of
JLibane ; maar anders gemeenlyk, by de Duit*
fchers, Meer gans, Sackgans of Kropgans ; doch
de
(x) Pelecanus Gula faucata. SyJI. Nat. X. Gen. 66,
Onocrotalus. O i.ear. M us. T. i ?. f. x. Don. Mem. 3.
Onocrotalus f. Pelecanus. A ldr. Orn. L. 19. c.2 W iix .
Orn. 246. T. 63. RaJ ^/Lv. 121. Marsh,. Danub. 6.
T. Edw. M-f. 92. T. 92, Bok t. Jar. 6S. B. Onocrotalus
f. Pelecanus fufeus. Sloan. 'Jam. 2. p. 322. Rat.
*Ay. 191. Onocrotalns Atjiericanus. Edw. 93.T.930
jp Sweeden noemen hem Wattadragaren. De II.
Mexikaanen geeven ’er den naam van Alcatraz / *•
of Atototl aan. Gemeenlyk is het Griekfche Hoofd-
Woord Pelekan of Pelekanes, met eenige ver- stuk.
andering, by de Franfchen, Engelfchen en ook Pelikaan^
by ons in gebruik: doch men plagt hem > in Ne*
derland, Vogel van Ethna te noemen,
Zie daar de verfcheiderley naamen van een
Vogel, die in alle de drie Wereldsdeelen, buiten
Europa, gevonden wordt, en niettemin
voor weinige Jaaren nog zo onbekend geweeft
is , dat de vermaarde Fkisch ’er den Lepelgans.
voor hieldt, leidende van de Beitelswyze gedaante
van deszelfs Bek den Griekfchen naam
af, Ondertuiïchen wyft de Befchryving, welke
de Ouden van den Pelikaan gegeven hebben,
en inzonderheid het Kenmerk van den grooten
Zak of Krop, waar van Pl in iu sgetuigt, dat ’er
de Pelikaan zyn Voedzel eenigen tyd in bewaarde
, voor dat hetzelve in de Maag overging
; genoegzaam aan, dat het noch de Lepel-,
gans, noch de Reiger, noch de Specht z y ,g e -
lyk fommigen vermoed hebben. T e meer is,
het waarfchynlyk dat de Kropganzen de Pelikaan
der Ouden z y n , om dat de gefteldheid
van derzelver Krop en het gebruik daar van,
het voornaame Verdigtzel, dat deeze Vogel
zy.ne Jongen met zyn Bloed, door ’t opfeheu-
fen van de Borft zou voeden, geheel natuui^
lyk verklaart en opheldert.
|D kel. V. Stuk. G 5 Do