II. van Gracidus aan toe-eigent. B risson , die hem
A fdeel. jn Zyn Gefiagt van Sul®, in ’t Franfch Fous of
IF)oed Gekken, plaatd, g eefc’er den tytel aan van
stuk. Fou de Bajfan. De Engelfchèn noemen hem,
Jan van gemeenlyk, Soland Goofe, en de Schotten So»
Get3i‘ lend Gufe, ’t welk van den naam Sula, dien ’er
de Inwooners der Faro-Eilanden aan geeven,
afkomdig fchynt. Doch in Schotland is men
hem ook gewoon, wagens zyne deftige houding,
Gentleman te noemen, en dit zal aanleiding
gegeven hebben tot den naam van Gent of
Jan van Gent, by welken hy bekend is in de
Nederlanden.
jchapperï Van deeze Vogelen wordt getuigd, dat zy
Jaarlyks, in de Zomer, op het gemelde Eilandje
komen en elk maar één Ey leggen , zynde hunne
menigte zo groot (*_), dat niettemin de
Heer van ’t Eilandje een groot Inkomen daar
van heeft. Zy komen in ’t end van January
pf ’t begin van February aan de Kud van Noorwegen,
en zyn derke Viflchers, inzonderheid
pp Haring; weshalve men hun aldaar Hav-Suk%
dat is Haring-Sul noemt: want zy zyn, niet
tegendaande hunne fiere houding, zo dwaas,
dat zy zig door eenige Haringen, op een plankje
gelegd, dat men in Zee laat dry ven , naar
Boord laaten lokken en met Riemen dood liaan.
Wanneer zy het Land naderen , bemerkt het
Strandvolk, dat de Haring de Inhammen zoekt.
Hun
Hun Vleefch is eetbaar, en zy dienen de Noor-
fche Boeren tot Spyze, zo wel als den Schot,
ten, die van het V e t, inzonderheid, als een hoofd-
Geneesmiddel gebruik maaken. Deeze Vogel stuk.
bemint zyne Jongen zodanig, dat het zeer ge- L#*w van
vaarlyk is die aan te randen.
De grootte en geftalte is byna als die van GeHalte»
een gewoonen Gans. De kleur der Vederen
yan ’t geheele L y f is w it, na de eerfte rui-
jing, uitgenomen de grootfte Slagpennen, die
zwart z y n , gelyk ook de Pooten. De Jongen
zyn, op ’t boVenfte van ’t L y f , uit wit, don-
ker-bruin, en zwart gemengeld. De Ouden
hebben een geelagtige Streep o f (treek van
Veeren op den Kop, Hals en Rug, en fommi-
gen fchynen een roodagtige Kuif op ’t Hoofd
te hebben: ten minde wordt dit verzekerd van
de Hav-Sule, die in de Winter verfchynt aan
de Noorfche Kuden; doch deeze heeft ook de
Rug en de Vleugelen blaauw. Aan de zyden
van den Kop heeft hy kaale plekken, waar in
de Oogen daan, gelyk dé Kormoran, 'doch zo,
groot niet. In plaats van Neusgaten zyn ’er
twee geutjes \ op de zyden van den Bek , die
taamelyk lang is en blaauwagtig, met een uitdek
als een Tand, wederzyds, by de punt van
deszelfs kromte, gewapend; waar door hy de
Vifichen zeer vad kan opvatten. Men vindtze,
altoos zeer vet en dé Jongen worden voor een,
Lekkèrny gehouden en duur verkogt in Schotland.