Pas
ij. vliegen, om de Koude te ontwyken. De Bord
A fdeel, ]s Jn foramjgen zo geelagtig, dat L innjeus ze
Hoofd- ^ 0U(^ëee^ noemt, in anderen niet meer dan ros
stok. o f vaal, doch in ’t algemeen roodagtig: de Kleur
Hoodborjije.van boven groenagtig bruin, volgens Brisson.
De grootte is iedereen bekend. Het bemint de
eenzaamheid, en, in een Kouwtje gedaan zynde
by andere Vogeltjes, vegt het geweldig daar
mede. Op zyn Gezang is het ook zeer jaloers.
Men vindt ’er zelden twee by elkander , en
daar van is een Spreekwoord, dat in één Boom
nooit twee Roodborlljes zig bevinden (*),
XXIX.
T r o g lo d y tes,
Winrerko*
(29) Kwikfiaart die graauwagtig is , met de
Wieken zwart en Afchgraauw gegolfd.
nmëje' Deeze wordt Pajfer Troglodytes van de Schry-
vers genoemd , in ’t Franlch Roitelet, dat is
Koningje, en wy noemen het, om dat het zig
in de Winter zo dikwils vertoont, Wint er kp-
ningje, of ook Duimeling , naar het Hoogduitfch
Dumeling. De gemeende naam , in Duitfch-
land , is egter Winter-, Schnee , Noejjel-,
Neffel. en Zaïin-Koenig, of ook Zun-Schlipffle
en Thurn-Koenig , in ’t Italiaanfch Regillo en
Reattino, in ’t Engelfch Wren.
Niet
(29I Motacilla grifea , Alis nigro cinereoque undula •
tus, Fa»n. Suée. 232. Pafler Troglodytes Gesn.
Afi, Aldr. Orn. 1, 17. c. 4. Will. Orn. 164. T. 42.
R aj. - A v . 80 Alb. - A y I. T. yj. f. .B- Trochilus
Remigibus teflellatis. Frisch. - A y . T. 2,£4. f. 3,
(*) Vna -Arbor non cap it duos Erithacos,
Niet minder dan de Roodborftjes is dit Vo- II.
geitje in Europa gemeen, zeer vlug en leven-
dig , en moeielyk te vangen , als ook om in jjoofd_
Kouwtjes te houden en op te voeden. Egter stuk.
vindt men ’er, die het doen met Brood van
zwarte Papaver-Zaad , daar te Straatsburg de
Olie uit geperd wordt; ’t gene hun wel gelukt.
Het komt, in lieflykheid van Gezang, het Rood-
bordje en den Baderd-Nagtegaal, ja den Nagr
tegaal z e lf, zeer naby. Het leeft ook van In-
fekten en Spinnekoppen, die het tuflehen de
Bad der Boomen , en in de Reeten van Muuren
opzoekt. Somwylen maakt het zyn Ned in
gaten, welker ingang zo naauw is , dat men er
den Duim naauwlyks in kan deeken, en dus is
het Ned ook, wanneer men ’t vindt. Gemeen-
lyk brengt het zes en fomtyds wel agt Jongen
t’ eener broed voort.
In fommige deelen van Vrankryk houdt men
| voor iets kwaads , het Ned van deeze Vogeltjes
te dooren, of zelfs maar de Eijertjes aan
te raaken. Het Landvolk maakt elkander wys,
dat, op drie Koningen Dag, de Ouden, met de
jongen in ’t ronde om hun heen, gaan zingen ;•
waar van de naam zou afkomdig zyn. Dit Vogeltje
is kleiner dan de Boomkruipertjes en aan
zyn opgewipte Staart zeer kenbaar. Men wil dat
het maar drie o f vier Jaaren leeft. Het is in by-
zondere agting tot een Behoed- en zelfs Geneês-
middel voor denSteen,en,hoemen’t ook gebruike,
st is, naar men z e g t, derk afzetlende van t W ater.