II.
Afdeel.
XL III.
Hoofdstuk.
XI.
ÏÖ2 B E S C H R Y V I N G V A M
ook een byzonder Geüagt van gemaakt heeft ^
onder den naatn van Himantopus, waar by hy
den Ouden bekend was , uit hoofde van de
buigzaamheid zyner Pooten; en hy noemt hem,
wegens de ongemeene langte derzelven, in ’t
Franfch EcbaJJe. De Engelichen heeten hem
ook Langpoot, en die van Jamaika roodbeenige
Kraanvogel. W y geeven ’er den naam van
Mathoen aan.
Spinofnt.
Doorn«
Wiek.
PI XLIV.
F*g. 7.
Deeze Vogel onthoudt zig in ’t Zuiderdeel
van Europa, en hierom hebben fommigen hem
de groote Ruiter van Italië geheten. Zyn kleur
is wit, de Rug en Wieken zwartagtig groen,
het Agterhoofd zwart; de tien middelde Staart-
pennen wit Afchgraauw, de buitenften byna geheel
wit: de Bek zwart, de Pooten Bloedrood.
Hy onthoudt zig aan den Oever der Z e e , en ’£
fchynt dat hy ook op de Kuft van Koromandel
gevonden worde; ja zelfs in Mexiko des Winters,
alwaar hy Comaltecatl geheten wordt.
( 1 1 ) Plevier met de Slagpennen, Borft, Buik
en Pooten zwa rt, de Staartpennen balf w it,
de Schouderen gedoomd.
Deeze laatfte byzonderheid verftrekt tot een
zeer duidelyk Kenmerk van deezen Vogel, dien
Hasselquist in Egypten waargenomen hadt.
De
(xi) Charadrius Remigibus Peöore Abdomine Pedi-
busque atris , Re&ricibu* dimidiato albis , Humeris fp«*
uofis Syfl. N*t. X. Chaiadriui fpiaefus. Hasüï.% Ai».
a d e . 370.