II. te kunnen worden , en miflchien ook de
A fdeel. Franfche en Hoogduitfche naam der Meefen.
L'jCIV»
^ tuk*'* ^ MeeS met eBn zwarten KoP* de Wangen
VI * wit, de Rug Afcbgraauw.
Palufltis. r ,
Riet-Mees. *- algemeen worde deeze de Moeras-Mees,
in ’t Engelfch Marfh- Titmoufe, in ’t Hoog-
duitfeh Mur-Meifs, en in ’t Franfch Mefange
de Mat ais geheten ; doch iommigen noemen
hem ook Riet-Mees, of bruine en graauwe Moeras
Mees , met een zwarten Kop , gelyk Klein
hem tytelt. Hy is wat kleiner dan het Pimpeltje,
en onthoudt zig op Heijenen Moeraflï*
ge plaatfen, in Europa.
VII. (7) Mees met den top van 't Hoofd wit, de
Langtharr. Staart langer dan het Lyf.
Deeze wordt, in ’t algemeen, Parus Cauda-
tus o f Staart-Mees genoemd, dat oneigen i s ,
dewyl de andere ook geftaart zyn. Anderen
heeten hem, veel beter, de Langftaartige, gelyk
de Duitfchers , Engelfchen en Franfchen
doen: doch omtrent Keulen wordt hy Wyntepfker,
( 6) Parus Capite nigro, Temporibus albis , Dorfo ci*
nereo. Faun. Suec. 242. Parus Paluftris. Gesn. M v. 642.
A ldr. Orn. 1. 17. c. 18. Will. Orn. 175-, T. 45. R aj.
7J. n. 3. Alb. ^ L y . III. p. f4. T. 58. Frisch.
> A y . III. T. 13. f. 4.
(7) Parus Verrice albo, Cauda Corpore longiore. Faun.
guec. 245. T. 1. f. 243. Parus caudatus. Gesn. M v. 642.
fig iufima. A ldr. Orn. 1. 17. c. 15-. W il l . Orn. 176.
T . 43. Raj. 7 4 < n . g . A L b . I L x #
57- * *•
ker, dat is Wyntapper getyteld, en fommige
Franfchen noemen hem Mourier of Perd fa Queue. 1
De grootte is wat minder dan die ,van het Pim- j4OOFOi
peltje: het „Lyf vuil Roozekleur, van onderen stuk.
met eenig wit gemengd; de Hals zwart; de
Kop wit van boven. Hy onthoudt zig in de
Elzen-Boflchen , waar van hy , miflchien , in
Sweeden Ahltita geheten wordt. Ra t merkt
aan , dat deeze Mees , onder alle Vogeltjes,
het grootfte getal van Eijeren in zyn Neft: te
famen brenge.
(3) Mees, met den Kop van boven grys,
Staart langer dan het Lyf. Baardmannetje.
Gemeenlyk noemt men deezen Baardmannetje,
o f gebaarde Mees van Jutland, onder welken
naam hy van Albin is afgebeeld ; doch E d-
wauds noemt hem kleinfte Klaauwier, en Frisch
Indiaanfche Mofch. Hy onthoudt zig egter,
zo ’tfchynt, ook elders in Europa, woonende
in de Moerafllge plaatfen van Engeland en Dee-
nemarken, zegt Brisson. De Kleur is ros, van
onderen bleek Afchgraauw; de grootte omtrent
als een Plakker.
('9') Mees die zwart is , met den Kop van bo■ JX.
Pipra.
ven wit. Manakyn
D e Witkopje.
(8) Parus vertice cano , Caud Corpore longiore.
Syfl. Nat. X. Parus Beardmanicus. A lb. A ty L p . 46.
T. 48. Lanius minimus. Edw. *Ay, yfs T. 55-
(9) Parus ater, Capite fupra albo. Muf. j/ldr. Fr- II* .
I, D eel. V, Stuk, F p 4 A v h