3ÖQ B e s c h r y v i n c v a n
tj den en dan noemt men ze Kapoenen. Deeze
.Afdeel, manier van mefting der Vogelen is reeds oud.
LIV. Onder de Israëliten wift men al van de Kuikens
^ tuk0" te kapoenen door wryving, door fchroeijing of
Hoenderen. door de uithaaling, ’t zy van één of beide de
Ballen. Dit zelfde werdt te Rome in ’t werk
gefield aan jonge Hoenderen, die men dan zo
vet maakte, dat ’er waren van zeflien Ponden
zwaar. Men doet het , hedendaags, niet dan
jonge Haanen , die fomtyds zulks beflerven.
Zodanigen die maar ten halve gelubd zyn,
worden in 't Franfch Cocatres; de anderen Cha-
pons geheten. Men kan de Kapoenen leeren,
dat zy de Kuikentjes oppaffen en koefteren,
even als een Hen de Pullen die zy heeft uitgebroed
; doch daar van is de reden niet ver te
zoekeD. Zodanig een Kapoen wordt de Borfl
kaal geplukt, dan wryft men de Huid aldaar
met Brandenetels, en fleekt vervolgens eenige
Pullen onder hem, die, zo ’t fchynt, de Jeukt,
welke hy lydt, verzagten, en dit maakt, dat
hy ze niet minder oppafl en bezorgt dan een
.Hen de haaren. Zelfs neemt hy , als deeze
groot geworden z y n , dien poft weder omtrent
andere Pullen waar.
Hennen. Ik gaa tot de Hennen over; welker zorgvul.
digheid , in dit G e v a l, zeer opmerkelyk is.
Z y zoekt voor haar Krooft niet alleen het Voed-
zel o p , maar deelt het ’er aan uit en fpaart, als
een liefhebbende Moeder, het gene zy vindt,
zo het iets aangenaams is , voor haare Kinderen.
ren.
E F a i s a n t e N. 361
’t Schynt dat zy zig alleen over derzel- II.
ver welftand bekommert. T e vooren vreesag- A fdeel.
L1V.
Hoofd.
stuk.
tig en !op ’t minfte gerugt vlugtende, durft zy
thans den Vyand i'pits bieden, al moeft zy in
\ Gevegt haar Leven laaten. Z y roept de Kui- Hoenderen.
kentjes tot zig met een zonderling Geluid en
vergadertze , tot koeftering en befchutting,
onder haare Vleugelen. Zo ftrekt de Klokhen
tot een Voorbeeld van de tederfte Kinderliefde.
Omtrent den Leeftyd der Hoenderen is men
in ’t onzekere. Door Aldrovandus, t is waar,
wordt dezelve gefield pp tien Jaaren; doch
zelden worden zy zo lang gehouden , dewyl
men reeds op ’ t derde Jaar bevindt, dat zy
m i n d e r .Eijeren leggen. Om deeze reden, naa-
melyk , is ’t dat men haar de koft geeft, welke
zy rykelyk vergoeden, volgens het niet onaardig
zeggen van zekeren Digter.
Het Hoentje neemt en geeft: haar wordt de
Koft verfchooten';
En van haar Vrugtbaarheid wordt weer de Koft
genooten.
In Vrugtbaarheid, naamelyk, overtreffen denaarVrugt-
Hoenderen het andere Pluimgedierte, en debaarheid-
menigte van Eijeren , welken zy leggen , is
verbaazend groot. Sommigen , egter , leggen
’er meer dan anderen, en zulken, die, als ’t in
’t Saifoen is , alle Dagen één Ey leggen, zonder
tuffchenpoozing,mag men wel voor goedeLeggers
houden. De meeften fcheiden in de Herfft met
1, D e e l . V . S t u k Z 5 leg