j[ met de Borft bleek : beiden zyn zy van onde»
Afdeel, ren wit. De Kleur der Staartpennen is ook
LXII. Zwartagtig in ’t Mannetje en bruin in ’t W y fje ,
stur5 in beiden met de randen bleekgeel. De Staart
is eenigermaate gevorkt; de Bek geelagtTg; de
Pooten grys.
iv. ( 4) Vink die bruin is , met de Borft en Scbou-
Luienfis. deren ros; de Wieken zwart, met een rojfe
üsweecllche.
vlak getekend.
Deezen, die door Rudbeck te Luloa in Swee-
den is afgetekend, heeft B risson onder zyne
Putters gebragt, waar van het de tweede is,
genaamd Sweedfcbe Putter. Hy komt in groot'
te , nagenoeg, met onzen Putter of Diftelvink
overeen,*
v. ( 5) Vink met, den Kop zwartagtig gevlakt, heb-
"Lapland’ hmde een witte vlak a&ter de Oogen.
fche.
Deezen , wederom, heeft B risson geplaatft
onder zyne MoiTchen, en laat hem volgen op
den Vink der Ardennes, onder „den naam van
Pinçon deMontagne. A lbin hadt hem de groote
Berg-Vink geheten, en hy is, inderdaad, nog
wat grooter dan die andere. Rodbeck heeft
hem Laplandfche Diftelvink genoemd.
(6)
(4) Fringilla fufca , Peftore Humerisque rufis , Alis
nigris raaculâ rufi. Faun. Snee, 197.
(■ ç) Fringilla Capite nigricante maculato ; maculâ pone
Oculos aibâ Faun, Snee. 19<5. Fringilla major, Ai.b,
II. p. 59. T 63.
(6) Vink die de Leden, Slag- en Staartpennen,
zwart heeft; de twee buitenjlen, wederzyds,
van ’t midden uitwaards wit.
ir.
Afdeel»
LXir.
Hoofd»
STUK* Deeze, die in Sweeden gevonden, en door
den naam van Bofch-Vink onderfcheiden wordt, sylvatka.
is de Verfcheidenheid der gewoone V in k en ,y^ ch'
met zwarte Staart en Wieken, waar vanjik heb
gefproken.
(7) Vink die grys is met zwarte flippen, heb* vil.
bende een zwarte plek. aan de zyden van den 10“
Kop en Hals. Droevige.
Men ziet, dat deeze door E dwards de bruine
Amerikaanfqhe Geelgors is getyteld. Hy
onthoudt zig in Zuid-Amerika. Zyn donkere
Kleur geeft hem dien bynaam.
(8) Vink die zwart is, met een rooden weer- vin.
fchyn, hebbende den Buik rosagtig en op de
Wieken een witte vlak. Rood-Oog.
Zwarte Mpfch met roode Oogen hadt Ca»
t e sb y deezen geheten, die in Karolina gevonden
(6) Fringilla Artubus Remigibus Re&rkibusque nigris,
duabus, utrinque extimis, a medio extrorfmn albis. Faun.
Suec. 200.
(7) Fringilla grifea nigro-pundlata , area a Roftro per
latera Colli arra Sy/l. Nat.X. Emberiza fufca Americana.
Edw. ^A-p, t . 8y.
(8) Fringilla nigra, rubro.relucens , Abdomine rufef*
cepte ; macula Alarum albi. Syfl. ATut. X. Palier niger,
Oculis rubris. Catesb. Car. 1. p. 34. T. 34.
I . D em . V. Stuk. L I 5