LXI.
Hoofdstuk.
IV.
Citriuelle,
Geelvink.
wordt zeer bemind van de Grooten. Zyn
Vleefch is malfch, fappig en van een uitgezog-
ten Smaak: men houdt het voor voedzaam en
zeer verfterkende. Met Geerft kan men ze
bekwaamlyk meften. Z y zyn kleiner dan de
gewoone Geelgorfen, hebbende om de Oogen
kaale geele Kringen, en den Kop van onderen
aan de Onderkaak geel.
A ldrovandus hadt zes Verfcheidenheden
van Ortolaanen aangetekend, en B risson geeft
ons o p , een geelen , een witten , een witge-
ftaarten, en een zwarten. De gewoone heeft
de Bek en Pooten geelagtig, de geele heeftze
rood; de zwarte heefc de Kop en Hals groen*
agtig, den Bek rood , de Pooten Afchgraauw.
Men vindtze altemaal in Europa.
(4) Geelgors met de Staartpemen zwartagtig ,
de twee buitenjlen, aan den binnenkant, met
een fcberpc. witte Flak getekend.
Deeze fchynt my verward te worden met den
Groenling; dewyl de *Franfchen hem ook Ver.
dier , de Duitfchers Gnmeling , de Sweeden
Groening noemen; doch hy is ’er wel van te
onderfcheiden door zyne Geelheid , weshalve
hy
(4) Emberiza Redtricibus nigricantibus , extimis <Jua-
but latere interiore macula alba acuta. Faun. Snee. 20f*
Emberiza flava. G esn. ójj* Wilt.. Orn. 196. T,
40. R a^. w'i'F. 93. n. 1. A lb. I. P* T. 66.
Luteae alterum genus. Alur. Orn. Miliaria lutea, Frisco,
.Ay. H. T. j . f. 2.
hy ook Gold-Ammer, Geëlgorji eh Geelvink ge- n.
heten wordt, in ’t Engelfch Tellow-Hammer. Afdeel.
Hier te Lande noèmc men hem ook wel Ha*
verkneu. Hy maakt zyn Neft in de Velden en stuk.
by Zomer aafi: hy op de Rupfên van de Kool.
Men vindt hem in Sweeden zeer menigvuldig.
Dit Vogeltje, dat de grootte van een Mofch
heeft , is van boven zwartagtig , rosagtig en
wit-grys bont; vah onderen geel; aan de Borft
bleek Kaftanie-bruin, geel en Olyfkleur bont;
het heeft den Kop geel, met bruine Vlakken;
een bruinen band agter de Oogen; de twee bui-
tenfte Staartpenüéti wedefzyds met een fchuinfe
witte Vlak getekend; den Bek bruin , de Pooten
geelagtig.
(5) Geelgors die grys is , niet bet Voorhoofd en ,0 f
den Buik zwart 4 dén Hals en Stuit Goudgeel, Afrikaan -
den Bek zwart.
Deeze wordt , van E dwards , Angolafchè
Mofch met den Hals ep Stuit geel, in ’t Franfch
Grenadier, getyteld. De Heer Brisson, brengt
hem onder de Moflehen t huis, met den naam
van Kardinaal van de Kaap der Goede Hope,
van waar’er één door den Abt de la C a il l e ,
gelyk ook een uit het Land vah Senegal door
den Heer Adanson , aan Reaumur was gezonden
:
(?) Emberiza grifea . Fröntë Abilóniineqtiê nigris,
Collo Uropygioque Fülvis , ftoltro higrö. SyfK Kat. X-.
Palfer Angolenfis, Capite nigro, Cöüö Sé Üröpygio fla-
vis. Euw. ^ i. 178. T. 178.
1. X>E£L. V.SXUK,