464 B e s c h r y v i n c v a n
j! gekweld zyn , worden zy nadeelig bevonden.
A fdeel. Sommigen willen ook, dat zy Pyn in de Maag
LVII. of in 't Gedarmte veroorzaaken zouden; doch
Hoofd- moet veeieer aan de kleine Beentjes, die
men te fchielyk eetende doorflokt, dan aan het
Vleefch van deeze Vogeltjes , ’t welk zeer ligt
verteerbaar en niettemin voedzaam is, toege-
fchreeven worden. In de Geneeskunde worden
zy zelfs , van fommigen , tegen het Winderig
Kolyk en de Graveelpynen aangepreezen.
II.
Pratenjïs.
Gras-Leeur
i k .
(2 ) Leeurik met de twee buitenjle Staartpen-
nen uitwaards w it, en een witte Jireep over
de JVenkbraauwen.
In de befchryving van Noorwegen wordt ge-
fproken van een tfeld- , of zingende Leeurik, die
kleiner is en by Zomer in de Velden, als ook van
een Koorn- of Akker-Leeuvik, die ’s Winters in
de Bouwlanden gevonden wordt. De eerftge-
melde zal deeze zyn , dien fommigen Koppier
noemen en de Franfchen Alouette des Préz of
Farloufe, de Engelfchen Titt-Lark, de Italiaa-
nen Spipola, Calandrino of Scozzetta, de Duit-
fchers Wiejen-Lereh, dat is Leeurik der Graslanden.
Deeze onthoudt zig in de Weiden, alwaar
hy
(2) Alauda Redricibus extimis duabus exrrorfum albis,
lineR Superciliorum albi. F*»»- Suec. 191. Alauda Pra-
toruro. ALdr. Orn. 1. 18 c. 1?. Wu x. Or». 140. RaJ-
^iv. 69. O l i n . sAr. Alauda Sylyeftri*. Al».
1. p. 40. T. 4 1 .
hy aaft en broedt, doch flaapt in ’t Geboomte. II.
Hv is veel kleiner dan de gewoone Leeurik, ■ "FDEÊI" J h LVfl
maar de Kleur verfchilt in t weezentlyke niet u 00Fó_
zeer veel, zynde van boven zwartagtig bruin, stuk.
van onderen geelagtig wit , met langwerpige
zwarte vlakjes gefprenkeld. In Italië, by Bononie,
zyn ’er gevonden van deeze Soort, die
t’eenemaal geelagtig wit waren.
(3) t eeurik wiens Kop geringd is met een wit- ni.
te Streep. ^trborea»
r Boom-
Leeurik,
Deeze wordt van de Franfchen Alouette de
Bois o f le Cujelier, van de Engelfchen Wood-
Lark,van de Italiaanen Tottovilla geheeten. Hy
maakt een Geluid, zweemende naar dat der
Lylteren, en verfchilt van de anderen; behalve
het kransje van witte Veeren, dat zynen Kop
van Oog tot Oog omringt; doordien de bui ten-
fte Staartpennen aan de buitenkant en aan de
tippen wit zyn, en de uiterfte Slagpen veel korter
is dan de tweede. Ook is hy korter en
dikker van Lyf. Hy onthoudt zig in Europa,
zelfs in de Noordelyke deelen ; zit in ’t Geboomte
en vliegt by fchoolen.
( 4)
_(}) Alauda Capité vitta annulari albl cincto. Sy(b. PTat,
X. Alauda Rectricibus fufcis , prima oblique dimidiato-
alba , fecunda tertia quarta macuü albai, cuneiformi»
F«»». Suec. 192. Alauda Arborea. Wjll. O r » , 149 Raj,
tAy. 69. n. 2.
I . D x k l , v. S t u k . G g