, IR Men vindt , egter , verfcheide Middelen
vooigefteld , om deeze Vogeltjes magtig te
H o o f d - worden Ct)> die men in Kouwtjes houdt, om
stuk. het vermaak van hun Gezang ook in huis te ge*
Nagtegaal. nieten. Zy beginnen dan omtrent middernagt
inhouw”8 te Zingen * en men zeSc dat ZY de redenen,
jes. die ’er ’s daags gelproken zyn , zo duidelyk her'
haaien, dat men ze verftaan kan, fchoon men
’er niets van weet. Ook wordt getuigd, dat,
in zulk een geval, wel eens, uit jaloersheid,
de een den ander zodanig trage te overtreffen,
dat hy in ’c zingen flikt. Sommige voedenze
mee Kruim van Brood en ’t Hare van een Kalf
o f Lam ondereen gehakt; anderen geeven hun
zulk Hart alleen; anderen voedenze met Mie*
ren-Eijeren; doch het gemakkelykfte en befte
is een deeg van gerookt Rundvleefch, met even
zo veel Cicers en, zoete Amandelen te famen ,
waar onder, als het fyn gemaakt en gemengd i s ,
een weinigje Saffraan gedaan wordt, en dan al-
les met verfche Eijeren gekneed. Hier van
Koekjes gebakken zynde , wordt daar van een
brokje , in de hand fyn gewreeven , aan het
Beeftje gegeven. Dit gefchiedt om dat deeze
Vogeltjes niet van Graan leeven , maar van
Worpjes o f Rupfen, welken het te moeielyk
zou z y n , in genoegzaame veelheid, aan hun te
be-
(f.) ^Aëdologia of Verhandeling yan den Nagtegaal.
Ajplterd.
R T E N. 567
bezorgen. Dc witte Wormpjes , die men in 11.
rottige Duivenmeft vindt of in oud Meel, zyn
inzonderheid van hunne Smaak, en dienen, zo j.luOFU_
wel als zwarte Spinnekoppen , dm hun van stuk.
Hardlyvigheid te geneezen. ' Nagtegaal.
Deeze Vogeltjes worden zelden van naby Geftalie.
gezien : weshalve hunne geftalte eene naauw-
kcurige béfebryving verdient. Zy hebben omtrent
de grootte van een Putter: de Kleur is
van boven bruin-grys, naar t roffe trekkende,
van onderen bleek Afchgraauw: de Staartpen.
nen zyn bruin-ros, gelyk de Staart van boven,
maar van onderen wkagtig , even als de Buik;
de Bord is groenagtig donker van Kleurde
Bek zwartagtig, van binnen geel. Das vertoont
zig de gewoone Nagtegaal graauwagtig,
en heeft in zyn Pluimagie geen fterlykheid ter
wéreld; veel minder nog dé groote, die graaiW-
agtïg is over ’t geheele L y f , met zeer weinig
ros; doch men vindt fomtyds ook witte Nag-
tegaalen, die inderdaad een groote zeldzaamheid
zyn. Brisson geeft de Afbeelding van een Ma-
dagaskarfchen, die fraaijer is gekleurd.
(2) Kwikjlaart die van boven groenagtig ^ru^nCha^ ’;f
? Amerikaan»
fche.
(2) Moraeilla fupra fufeo-virens , fubtus fulva , linea
Oculari fuboculariqiie nigra. Syfi. iVdf. X. Lufcinia Ame»
ricana. E dw. ^Ay. 121, T. 131. f. 2. I&erus minor, ni.
dutn fufpendens. Sloan. Jam. II. p. 299. Raj ^£v.
284 n. 27.
I. De ex. V. Stuk. N ö 4