ÏF. (25) Eend met een zeer lange fcberpe Staart
A fdeel. vm on^gren zwart i s ; bet Agterboofd
H oofd- wederzyds met een witte Jireep getekend.
stuk. ,
XXVi De langte van de Staart, die den naam aan
'lAmta. deezen Eend g e e ft, heeft inzonderheid plaats
3 in het Mannetje : het Wyfje is ook anders gekleurd;
zynde van boven zwart- en rosagtig
bont; van onderen witagtig met graauwe Vlakken.
De Engelfchen noemen hem Zee-Faifant,
onder welken naam Albin ’er twee zeer flegt
gekleurde Afbeeldingen van gegeven heeft: ook
wel Cracker, wegens het Gekraak dat hy met
zyn Bek maakt. Anderen geeven ’er den naam
van Zee- Vogel aan, om dat hy zig veel aan de
Stranden en in Zee onthoudt. Het Mannetje
is op de Rug zeer fierlyk gekleurd. De Mexi-
kaanen noemen hem Tzitziboa.
XXVI.
Uyemalis.
Wiurer-
£end.
(26) Eend met een Wigswyze Staart, de mid-
delfte Staartpemen lang, bet Ligbaam graauw,
de Wangen wit.
Men kan gevoeglyk den naam van Winter-
Eend
(2$) Anas Cauda acuminata elpngata fubtus nigra, Oc-
cipite utrimque iineaalba. Syfl.Nat. X. Anas Cauda cunei-
formi acuta. Faun. $utc. 96. Anas Cauda acuta. Gesn.
111. Will, Orn. 289. T. 73. Raj. ^Ay. 147. Al*.
*Ar. II. p. 34. T. 94.
(16) Anas Cauda cuneata; Re&ricibus internsediis ion-
gis, Corpore grifeoTemporibus albis. Faun. Suec. 9^
Anas Iflaudica. Worm. Mhs. 302. tAnas Cauda acuta
Canadeulia. Edw. +Ay, T. sjo.
£ end aan deezen toe-eigenen, om dat hy van *
de Sweeden dus geheten wordt, alwaar hy in A fdeel,
de Moeraden van ’t Noordelyk deel huisvelt, XXV.
komende in ’t fcherpfte van den Winter by ons, STUK
zegt L inNjEüs ; van waar is my onbekend.
Thans fchynt te blyken, dat hunne eigentlyke
Woonplaats op Ysland z y , alwaar men ze Ha-
velld noemt, als ook in de Hudfons-Baay. Z y
zyn van grootte als de Pylftaart, en hebben
ook de twee middelde Staartpennen by uitftek
lang.
(27) Eend met de Wieken Afchgraauw en xxvil
ongevlakt, de Stuit zwart. F trina.
Onder de wilde Eenden voert deeze den naam Eend‘
van de graauwe o f bruine ; hoewel hy ook
Rood-Kop en Rood-Hals genoemd wordt, om dat
die deelen Kaftanie-bruin zyn. Sommigen hebben
hem middel-Eend geheten; om dat hy kleiner
dan de Eenden is en grooter dan de Talingen.
De Engelfchen noemen hem Pochard,
de Franfchen Millouin. Daar zyn ’er ook» die
den naam van Penelope aan deezen toe-eigenen,
en hy wordt van de Duitfchers wel Rot-Endt,
dat is roode o f rofle Eend, geheten. De Bek ea
Booten zyn blaauw-agtig.
(28) Eend,
(27) Anas Alis cinereis immaculatJs, Uropygio nigro.
Faun. Snee. 107. Anas fera fufea. G esh. ^Ay. 116. Ai>
»«. Orn. L. 19. c. 40. W ill. Orn. 2S8. T. 72* Raj^
+Ay. 143. A lb. ^Ay. II. p. 87. T. 98.
I. B bkl. T, SlWK. d j