II.*
A F DEEL.
XLIX.
Hoofdstuk.
Trapganzen zege , is onwaarfchynlyk om dat
zy daar toe geen bekwaamen Toeftel hebben.
Nog ruim zo ongerymd bevondt" men ’t zeggen
van Aristoteles, dat deeze Vogel minder by-
hangzels heeft aan ’t uiterfte end der Darmen ,
dan gewoonlyk. ’t Gedarmte was vier Voeten
lang, zonder de twee blinde Darmen te tellen,
waar van de regter een Voet, de flinker elf
Duim langte hadt; ’t welk niet veel is voor
een Dier dat Gras eet (j*). De twee blinde
Darmen kwamen, als gewoonlyk, uit de plaats
voort, daar het Colon zig aan het Uturn voegt,
op zeven Duimen afftands van het Fondament.
Z y ftrekten niet van boven naar beneden, ge-
lyk Arantius ze gt; maar van beneden opwaards,
even als in de andere Vogelen. Byna een Duim
van den Aars af maakte de Endeldam een Beurs,
van grootte als een E y , waar in de Pisleiders
uitliepen. Omtrent het midden van de holligheid
vondt men een klein gaatje, ’t welk toe.
gang gaf naar een Z ak ," die als een derde blinde
Darm was, welken men gemeenlyk de
Beurs van Fabricius noemt, naar den naam van
den. Autheur, dieze eerft befchreeven heeft.
Deezen derden blinden Darm heeft de Trapgans
meer dan andere Vogelen.
Ge-
(*) Want men merkt aan, dat de blinde Darm veel
kleiner zy in de Menfch en de Vleefch-eetende Dieren,
dan in de genen die niet dan van Gras of Kruiden en
Graanen of Zaad leeven. Vide Du S iRNiï Ocuyrcs
natom» Tom. II, p. 5^.^,
Gedagte Akademiften merkten als iets byzon- u.
ders aan , dat onder hunne zes .Onderwerpen Afdeel.
geen één Wyfje ware. Dat fommige Ouden, waar
onder Bellonius , den Trapgans voor den stuk.
grootften houden na den Vogel-Struis, is , Geftalre.
waarfchyulyk, uiteen misvatting van Plinius
woorden gefprooten. W y wee ten, naamelyk,
dat de Gieren en Kafuaris veel grooter zyn dan
deeze Vogel, die de grootte, ongevaar , heeft
van een Kalkoen. De kleur is van boven zwart-
agtig, met vaal en rosagtig overdwars geftreept:
van onderen w it, met een zeer flaauw mengzel
van vaal : de Slagpennen met zwarte banden
overdwars, naar de tippen toe , getekend. Het
Mannetje heeft den Kop, Keel en Hals, Afch-
graauw, gelyk de Pooten zyn; doch ,den Bek
bruin-grys , en de Oogkringen fierlyk Oranjekleur.
Het Wyfje verfchilt van ’t Mannetje,
doordien het veel kleiner is , en aan de zyden
van de Onderkaak geen Baard heeft van lange
Veeren. Daarenboven zyn deszelfs Keel en
Wangen bruin; het bovenfte van den Hals en
Kop even als de Rug, die op ver naa niet
zo levendig gekleurd is als in ’t Mannetje: de
Hals van onderen Afchgraauw: de. randen der
Wieken zwart.
Van ’t gebruik der Trapganzen ;is reeds ge- Gebruik,
fproken. Men houdtze, op veeie plaatfen,
voor een groote lekkerny , inzonderheid Jong
zynde, wanneer z y , in Volkryke Steden, geen
Spyze zyn voor den gemeenen Man. Hun
ï, Dm, v, si«** T 4 Vlecfch,