z y , regt tégenftrydig mee de Oijevaaren, in ’t
Afdeel, koude Saizoeh Vrankryk komen bezoeken , en
XL. r Ay getuige, dat men ’e r , des Winters, groote
stuk. ' Vlugten van ziet in de Broekige Landen van
Lincoln en Kambndge , aan de Ooftzyde van
Engeland, ’t Is blykbaar, dat zulks door een
ingeeving der Natuur gefchiede, om op de Akkers
de overgebleevene en gevallen Aairen, of
het pas gezaaide Winter-Graan , op te zoeken
tot hunne Spyze: want hunne Maag is tot het
verteeren van Koorn gefchikt.
Veelen , ondertuflehen , hebben gemeend,
dat deeze Vogelen tegen den Winter ook naar
het Zuiden vertrekken; om dat z y , als ’t ware,
geen Voedzel in de Noordelyke Landen zouden
kunnen vinden, noch aldaar beftaan we-
gens de Koude (*). Dit verkeerde denkbeeld
vervalt thans t ’eenemaal, nu men verzekerd is,
dat de meefte Watervogelen Noordwaards aan
trekken om open Water te vinden ; wanneer
alles omflreeks de Ooftzee is toegevroozen ( f) .
Uit het voorgemelde blykt zulks niet alleen,
maar men weet ook, dat zy al vroeg in ’tVoorjaar
in Sweeden zyn , en , daar voortgeteeld hebbende
, zig hier en derwaards verfpreiden. Zy
weeten zelfs die plaatfen weder te vinden,
daar zy veele Jaaren agtereen genefteld hebben.
r+) Hifi- N ’a.t. dis ^Animaux par lts Medicins d’Or-
leans. Paris 17fö. Tom- III. p. 124.
(j) Zie bladz 3 1 , hier voor.
ben (*}. Op even gelyke wyze kan men ver- n.
ftaan , het gene Klein , hoewel met een te- Afdeel,
genftrydig oogmerk, van tuin Verblyf, het ge-
heele Jaar door, in Litthauwen en Poolen en stuk.
verder Ooftwaards, zegt.
Waarfchynlyk is ’t , dat deeze Vogelen van
hunre Maagfchap hebben in ^lle de drie We-
reldsdeelen. Immers, men verzekert, dat aan
de Kaap der Goede Hope Kraanen in menigte
zyn , die, in grootte, kleur o f geftalte, niets
van de Europifchen verfchillen. Hunne hooge
Vlagt fleltze in ftaat om een toer te doen van
groote uitgeftrektheid , als niet opgehouden
wordende door Huizen of Geboomte; hun Win-
ter-Verblyf en Neltelen in de Noordelyke Landen
toont, dat het geene Vogelen van de
heete Lugtftreek zyn.
Het is dan uitgemaakt, dat men de Kraanen Kraanen-
weezentlyk houden moet voor Trekvogelen.
Hunne overige Eigenfchappfen zal ik maar met
een Vinger aanroeren. Zy houden , zo men
wil,zeer flipt de Wagt, en dit maakt,dat zy
op ’t Land naauwlyks te betrappen zyn. Z y
vliegen zo hoog , dat menze dikwils naauwlyks
onderfcheiden kan dan aan hun Geluid,
’t welk zeer grof en fterk is. Ook maakt de
Vogelaary of Jagt der Kraanen, wegens derzelver
moeielykheid, een byzonder vermaak der Vor-
ftelyke Perfonagiën uit. Verfcheide Havïkken
of
{*) lAtnten, ^Acad. Vol. IV. p, 588.
1. Dkil, Y. Stuk«