II.
A fdeel.
LIV.
Hoofdstuk.
Hoenderen.
De Eijeren
leggen u i t , en beginnen in het vroege Voorjaar
wederom. Dit maakt de Eijeren , in de
Winter , fchaars en duur: weshalven het niet
onnut was een Middel uit te denken, om ze
lang te kunnen bewaaren. De Heer Reaomuk,
een Man van onvergelykelyke vlyt en fchran*
derheid in de Huishoudelyke Natuurkunde,
heeft zulks gedaan : hy heeft bevonden , dat
men flegts den toegang van de Lugt in het Ey
behoefde te beletten, en dat zulks niet alleen
door zeker Vernis , maar zelfs met allerley
Vettigheid, die de openingen van den Dop toefluit,
gefchieden kan; blyvende de Eijeren, die
daar mede wel beftreekeu zyn, en op een koele
plaats bewaard worden , verfcheide Maanden,
ja een rond Jaar, goed, zonder kennelyke verandering
: mids dat dit beftryken, kort na dat
zy gelegd zyn , gefchiede.
Van de Eijerftokken der Hoenderen en de
inwendige gefteldbeid haarer Eijeren , heb ik
reeds een naauwkeurig Berigt gegeven (*). Van
waar de Stof kome, die de Dop o f Schaal formeert,
heb ik nog geen klaar denkbeeld. Zulks
toe te fchryven aan de Kalk en Steenagtige
Stoffen, die de Hoenders eeten , gelyk het Gemeen
oordeelt, komt myi oneigen voor; dewyl
die Stoffen ergens anders toe dienen , gelyk
gezegd is , en geenzins komen in de Lyfmoeder;
al-
(*) Zie het IV, Stuk deezer Nat, Hiftorit, bladz.
49, enz.
alwaar het E y , waarfchynlyk, met zyne Schaal n .
omkleed wordt, hebbende het W it, op zynen Afdeel.
doorgang in de Eijerbuis, aangenomen. Indien Hoof^_
de Lugt daar een vryen toegang had, mogt men stuk.
denken , dat de Schaal op gelyke wyze groeide Hoenderen.
als de Hoorntjes der Slakken, waar van R e au -
mur zo omftandig fpreekt (*).
Dat het Kuiken , van het oogenblik der Be-Bevrugting.
vrugting a f, reeds geheel geformeerd zy in de
Hanetree, een witagtige flip in ’t midden des
Doijers , heeft men door Mikroskoopen ontdekt.
Ondertuffchen fcbynt de oorfprong van
dit Vrugtje taamelyk duifler, dewyl de Haan
maar een zeer korte Schaft heeft die dubbeld
is, en waar mede hy flegts, om zo te fpree-
ken, den uitwendigen Mond der Scheede beftryken
kan, zonder tot zulk een diepte daar
in te dringen, als de langte en bogtigheid der
Eijefbuizen vereifchen zoude, om het Manne-
lyke Zaad tot aan den Eijerftok te brengen.
Men heeft gewild , dat die Be vrugting, derhalve
, door den enkelen Geeft of Waafem van
het Zaad gefchieden kon ( f ) ; maar miflchien
worden de Eijeren in de Baarmoeder eerft be-
vrugt. Immers ’t ontbreeken van dit Vrugtje
in de onvmgtbaare Eijeren fchynt iets meer dan
een enkelen Waafem te onderftellen.
De
{*) Mem. de l’Mcad. Royale des Sciences de Paris,
de 1’An 1709.
(f) Du Vernéï Oeityrts ^Anatorn. Tom. II. p. $42.
1, De ia. V. Stvjs»