320 B e s c h r y v i n c v a n
II. gryze Veeren bekleed , de Wieken zeer kort
Afdeel, en tot Vliegen onbekwaam. Een Staart ont-
L breekt hem zowe l als den Kafuaris; maar, in
sTÜK ' derzelver plaats, zyn de Pennen o f Veeren van
de Stuit zeer lang ; hangènde nederwaards en
bedekkende den Aars. Hyiheefc gitzwarte Oogen:
de Vingers met dikke, ftompe, zwarte Nagelen
gewapend ; eetende Vrugten en Vleefch.
Men vindt hem in eenige deelen van Zuid-Ame-
rika. N ieremberg heeft ’e r , onderden naarh
van ÈmeUi een Afbeelding van gegeven, wel*
k e , zo wel als die van Piso, niet zeer naauw-
keurig is.
IV. (4) Struisvogel met vier-Vinger ige Poolen, die
C^cul!-al ,is‘ allen genageld zyn.
Men vindt deezen van Clusiüs , die ser een
zeer flegte Afbeelding van gegeven heeft, de
uitheemfche Kalkoen getyteld, en anderen noemen
hem de gekapte of gekaperde Zwaan * o f
ook de Mortnik-Zwaan van ’t Eiland Mauritius;
door'de Portugeezen D o d o door de Hollanders
Dronte of Dod-Aars geheten; zegt Bontius,
die ’er een Afbeelding van geeft. Anderen zeggen
, dat de onzen, op dat Eiland, hem Walgvogel
plagten te noemen. Ik heb den naam van
Dod-
(4) Stnnhio Pedibns tetn-dadlylis , omnibus Unguicu-
latis. Syft. Nat. X. Gallus gallinaceus peregrinus. Glus.
Exot. 99. T. 100 O lear. Muf. 23. T. 13. f. 5-Cygniis
cucullatus. Njeremb. Nat. 331. R aj. 37. Dronte.
Bont. j a v . 70.
d e S t r u i s v o g e l s , 32t
Dod-Aars,» om dat de Staartveeren als tot een
bol famengerold zyn , behouden.
Deeze Vogel i s , volgens de befchryving van
Bontius , van grootte tuflchen den Vogelftruis
en een Kalkoenfe Haan: het L y f dik en rond,
met zagte gryze Veeren bekleed: de Kop groot
en met zeker Vlies, dat naar een Kaper zWeemt,
overdekt: hy heeft groote zwarte Oogen; een
lange llerke Bek, wyd van gaaping: kleine Vlerken
die geelagtig zyn, en de Stuit bedekt met
een dod van gekrulde Vederen : de Beenen
geelagtig, dik, zeer kort, met vier länge als
gefchubde Vingeren, die met zwarte Nagelen
zyn gewapend. Anderen melden, dat hèt end
des Beks haakig omgekromd Zy.
Den Dod-Aars merkt men, in ’t algemeen,
als een Inwooner van Mauritius aan, doch ik
Vind onder de Vogelen van dat Eiland, thans
tlfie de France , hem door den Abt d e La
Caille niet opgetekend. MiiTchien zal hy ’e r ,
door langheid van tyd en het menigvuldig Jaa-
gen , reeds geheel zyn uitgeroeid: want hy was
traag van gangen dom, wordende' ligtelyk gevangen
, zegt Bontius. L èguat fpreekt Van
een Vogel de Reus genaamd , die ’er in ’t laatft
der voorgaande Eeuw nog in menigte was, met
zeer lange Pooten; wiens Kóp zesVoeten van
den grond kwam; iyviger dau een dans, geheel
wit van kleur, doch onder de Vleugelen een
weinig rood; aazeride in Moerafflge plaatfen,
en een zeer fmaakelyk Wildbraad uitlaverende,
JL Deel, V. Stok. X Mff0
L.
Hoofdstuk.
Dod-Aais*