jf yeel vrugt gebruikt tot befchutting van de Borfl
Afdeel, 'tegen de Koude. Z y vangenze op tweederley
XXXII. manier; of met (frikken over ’t Nelt tefpannen,
Hoofd. „ P •« LlLL
stuk. of met een Touw, waar in een btriK is, lang?
pompte, het Water te fleepen , en , dewyl zy uit hqt
borrelen kunnen zien, waar de'^Lom boven komen
za l, weeten zy hem, zo dra hy den Kop
buiten ’t Water ffeekt, dien Strik om den Hal?
toe te haaien, en worden dus van den Vogel
meefter.
Groote De geflalte en grootte der gemeene.Lommen
»evlakte jg orntrent als die van de Zee-Hen, hier voor
d u i k e r . ,
Pla*t afgebeeld, doch men vindt ’er zo wel die rood
r ^ j . als zwart van Keel zyn. De Staart is in eeni-
gen ook grooter dan in anderen, zo dat zy ge-
ftaarte Duikers worden genoemd, in vergelyking
met de anderen, die naauwlyks een Staart ichy-
nen te hebben. De Bek en Pootpn van deezp
Vogelen zyn meeftal zwart. Veel en zyn grooter
dan een Eend en men vindt ’er onder, die
in grootte een Gans evenaaren of zelfs over.-
* treffen, gelyk die fraay gekleurde, waar van de
Heer Brisson, uit het Kabinet van Reaumue,
de Afbeelding g eeft, als hier nevens.
Deeze wordt van de Schotten en inzonderheid
van de ingezetenen der Orkades, Embergoo-
fe en van die der Faro-Eilanden Imbrine o f Ild-
brimel genoemd: de Yslanders geeven ’er den naatn
van Hunbryre o f Himbryne (*) aan, en de Engel
(*) Die n^am is, zomen wil, van defchoonheid zyner
kleuren afkomftig, als of hy met een Rok uit denHerpel
aan
'ïfilfchen noemen hem, grootfte gevlakte Duiker ij.
van Newfoundland. Zyn kleur is van bov4e n A"XZfXd/* ~e\ge T lT,
zwart, met witte Vlakken, van onderen w it ; HooFD'_
de Kop en Hals groenagtig zwart, met een weer- stuk.
fchyn van Violetkleur, met zwarte banden om
den Keel, en aan dp zyden van den Hals wit en
. zwart overlangs geftreept. De Staartpennen
zwartagtig ; de Bek zwart, aan ’t end witagtig;
de Pooten zwartagtig, doch met een weinig
rood.
’t Schynt nog een andere te zyn, dien men in Einber -
Noorwegen lmber ndemt, en welke, by de Duit*
fchers, den naam voert van grojfer Zee-Fluder.
Ik noem hem Ember-Vogel. Deeze is ruim zo
groot als een Gans : van boven zwartagtig bruin,
van onderen w it, met een zwarten ringswyzen
Band om den Hals: de Staartpennen wit getipt.
Hunne Vleugelen zyn zo klein, cjat zyhun logge
Lighaam daar mede niet kunnen opheffen,
In Noprwegen wil men dat zy nooit op ’t Land
gezien worden, dan alleenlyk in de Week voor
Kerstyd, en daarom wordt de vierde Adventszondag
, daar te Lande ,• onder den gemeenen
Man Immer-, o f , door verbaftering, Onmer-
Somtagh geheten. Onder de Vleugels hebben zy
•twee taamelyk diepe holligheden, waarin men
yvil dat zy hunne Eijeren verbergen en die uitbroeden
zouden. Z y zyn , wegens hun Dons,
beaangedaan
ware: want Brynia betekent, by de Yslandeïs,
«en Wambuis of Rokje.