^ Van deezen weet ik niets meer, dan dat hy
^ foeel. de grootte van een Spreeuw heeft en den Buik
XL1I. wit onthoudende zig in Lapland.
H oofdstuk.
Strandlooper, die de punt des Beks geftippX
™')lts. peldheeft, de Pootengroenagtig, deRugglanplevier.
zig bridn-groen.
’ t Schynt dat dit de Vogel z y , dien men ge-
meenlyk Plevier noemt, en by de Franfchen,
jn de wandeling, Cul-tianc o f Witgat, om dat
hy boven de Stuit wit i s , anders Beccaffe.au, Van
eenige Schryvers wordt hy Trynga of Tringa,
yan anderen Cinclus geheten, naar het Griekfch.
De Italiaanen noemen hem Giarolo, Pinirolo o f
Sgainolo, de Sweeden Horsgjoek, de Straatsbur-
gers Mattknillis. DeDuitfchers, in ’t algemeen,
noemen hem Steingallell, Bont Waterhoentje o f
Groenpoot, welke laatfte naam weinig overeen•
Hemt met Rbodopus en Ochropus, die roodagti-
ge o f bruine Pooten aanduiden.
p e Plevieren zyn zeer geagte en fmaakelyke
Vogelen; die by groote fchoolen komen en
gaan, zo dat men ’e r , als ’t in de tyd is , by
honderden van vangt. In Vrankryk maaken de
Vogelaars daar toe een grooten Toefteï van Netten
, en die Vangfl: heeft een zonderlinge handig
(§) Tringa Roftri apice punftato, Pedibui virefentibus,
Dorfo fusco-viridi nitido. Faun. Suec. 146 Tringa. Aldr.
Orn. 1. 20. c f4. VVii.l. Orn. 222. T. ff . Raj. \ A v . io§.
Rhodopns f. Ochropus. Gesw. ^Ay . 508. jn . Aldr»
Orn. 1. 20. c, 39.
«digheid en veel overlegs noodig; dewyl deeze n.
Vogelen den Wind waarneemen, moetende op Afdeel,
verfcheide wyzen in de Netten gelokt worden.
Deeze foort, egter, die de Oevers der Beeken stuk.
veel bezoekt, wordt gemeenlyk door middel Plevier
van Lymftokjes gevangen, die men aan de kant
van ’t Water (leekt.
Hy heeft de grootte ongevaar van een Merel
of zwarten Lyfter: de kleur is van hoven bruin;
de Wieken zyn van onderen zwart, met witte
gegolfde Steepen: de Buik wit, de Hals gevlakt.
Van de Staartpennen zyn fommigen ge-
heel, anderen ten deele wit o f met witte Vlak:
ken getekend.
(9) Strandlooper met een gladden Bek, de Poo- Ix-
ten Loodkleurig , het L y f Afchgraauw met Haairfnep-
zvoarte Jlreepen, van onderen wit. Je'
Deeze wordt de kleine Tringa geheten, om
dat hy kleiner is dan de voorgaande, en Hypo-
leucos, om dat hy geheel wit is van onderen.
De Duitfchers noemen hen Pfifterlein, de Sweeden
Snaeppa, en wy Haairfnepje. Onder deEn-
gelfchen is hy by den naam van Sandpiper, onder
de Franfchen by dien van Guignette bekend.
In grootte overtreft hy de Zee-Zwaluw een
weinig, De langte yan ’t L y f is maar vier,' die
van
r (9) Tringa Roflro laevi, Pedibus liridis, Corpore ci-
nereo, lituris nigris: fubtus albo. Faun. Suec. 147.Tringa
minor. Will. Orn. 223. T. 3?. R a j . ^£v . 108, Gallinu.
la hypoleucos. Gesn. * A y . 509 Aldr. Orn. III. p. 460,
p D e e l . Y . S t u k - Q 5