zy wel twintig Vademen diep onder Water
duiken; maar het gebeurt ook we l, dat zy zig
vergiffen en een Hoek inzwelgen , waar door
menze met den Hengel ophaalt. In ’t zwemmen
overtreffen z y , insgelyks, andere Water-
vogelen; doch hunne Gang is by uitftek wag.
gelende, zo dat men dien van een dronken
Menfch fomtyds daar by vergelykt, zeggende:
hy is zo dronken als een Alk.
De Ondervinding heeft geleerd , dat deeze
Vogelen hun Nelt maaken in de kloven van
hooge lleile Rotfen, alwaar de Eijeren, beurt
om beurt, in gemeenfchap van hun worden
uitgebroed. D e Vogelaars , in Noorwegen,
vinden wel eens, op die plaatfen, welken
zy op zulk een Route en gevaarlyke wyze
weeten te beklauteren, als voorheen verhaald
wel vyftig, tagtig o f honderd Paaren
by een; gelyk z y uit het getal der Nellen
kunnen oordeelen. Dat ieder in zyn Neffc maar
één Ey leggen zoude, wordt in ’t algemeen geloofd,
doch Pontoppidans verhaalt , hoe de
genen, die hy lalt daar toe gegeven hadt, hem
berigt hebben, dat men in ieder Nelt twee Eijeren
vindt. Deeze Eijeren zyn wit, met zwarte
Vlakken, en omtrent van grootte als die der
Eenden. Een verbaazende menigte van deeze
Vogelen wordt, in.Noorwegen , Jaarlyks ge«
gevangen, gevifcht en gefchooten, om de Veeren,
(*) Zie 't IV. Stuk , deezer Natuurlijke Hiftork,
bladz. 5.
tén, die zeer goed zyn. Het klapperen hun- ff.
ner Wieken, die zeer kort z y n , maakt een Afdeel;
geraas in de L u g t , dat wel naar ’ t geluid van
een Storm-wind gelykt (*). Stukj
De Alk heeft omtrent de grootte van een
Eendvogel, doch is fmaller van rug en verfchilt
’er niet alleen van door de gedaante van den
Bek, die breed, plat op zyn kant en Homp is^
als een Scheermes , maar ook doordien de Pooien
zo ver agterwaards aan het L y f Haan, dat
hy overend moet loopen. Zyn kleur is van
boven zwart, van onderen wit; de Keel en ’c
bovenlle van den Onderhals Roetkleurig; de
kleinlle Slagpennen met witte tippen ; de
Staartpennen zwartagtig: de Bek * Pooten en
Nagelen zwart.
(2) Pappegaay - Duiker met den Bek famenge- jf.
drukt, tvoeefnydig , gegroefd; een langronde
vlak voederzyds voor de Oogen. Penguyn.
Deeze is ’t die in ’t byzonder Penguyn, en
Vel de Noordfche genoemd wordt, om hem
Van de genen, die in de Zuidelyke Werelds-
deelen zyn * te onderfcheiden. Sommigen,
egter, hadden hem Amerikdanjchén Duiker geheten
en Clüsiós noemt hem Magellaanfchen
Gans. •
(*) 3&atttrï, bon ^o^lneg. ii. Th. p. 125-.
(i) Alca Roftro compreffo ancipiti fulcato, Macula
0?ata utritnque ante Oculos. Faun- Sttec. iig. AnferMsi-
gellanicus. Worm. Mus. 300. T. |ot. Pengüin. Wtlti.
Ornith. 244, T. 65% ^Av. 147. X. 147.
I* Deel, V, St«», F 2