II. dierhalven duifter, hoe zy dien zelfden naam
^EE op den Vogelftruis hebben kunnen toepaffen;
Hoofd- n>ettegenftaande zy ’e r , fomtyds, ’t woord groote,
stuk. o f Kemel, wegens zyne gelykheid naar dit
Laftdier, byvoegden. De hedendaagfche Grie-
ken noemen hem Stripbokamilos. In 't He*
breeufch vindt men hem Jacmh genaamd, in
’t Chaldeeuwfch Namitha, in ’t Arabifch Nea-
mab, en de Portugeezen geven ’er den naam van
Erna o f Erna di Gei aan. De Europeaanfche
naamen zyn grootendeels afleidelyk van het
Latyn o f Griekfch. De Italiaanen heeten hem
Strutza o f Struzzo , de Spanjaarden Avefirusz,
de Franfchen Autruche, de Engelfchen Oßricb
o f Oflridge, de Duitfchers Straufs o f Strauß.
Vogel, en w y , gemeenlyk, Vogelftruis.
Woon. Deeze Vogel onthoudt zich natuurlyk in Afrika
en Arabie; doch men vindt hem ook wel in
Syrie en andere Oofterfche Landen, ja in Europa
wordt h y , dikwils, in de Diergaarden van
Köningen en Vorften opgevoed , en kan zig
fchikken naar ’t Klimaat. De Franfche Akade-
miften hebben ’er , in de voorgaande Eeuw,
agt ontleed te Verfailles. Onder de Regeering
van Karei den II. vondt men ’er te Londen één,
benevens een Kaftiaris, in de Koninglyke Menagerie.
Ook is , in ’t jaar 1620 , een Vogelftruis
in Holland te kyken geweeft, wiens Kop
tiendhalf Voeten van den Grond kwam, weegen-
de honderdzeventig Pond : kde Eigenaar hadc
hem,
hem, zo hy zeid’ , gekogt voor negenhonderd n.
_ , , Afdeel.
Guldens (*).
Niettegenftaande men deeze Vogels door ge- j j00pD_
heel Afrika ontmoet, zyn zy doch in de onbe- stuk.
woondfte deden, in woefte Wilderniffen, in
dorre Zand-Woeftynen, zo ’t fchynt het aller-
menigvuldigft. De Karavaanen, immers, die
uit het Ryk van Marokko, uit Tunis, Tripoli,
en uit Egypte, naar ’t Land der Negeren reizen,
ontmoeten geheele Troepen van deeze Bees*
ten op den T o g t, en de Jagt derzelven maakt
het voornaamfte deel uit van het tydverdryf
der Reisgenooten, ftrekkende tevens hun tot
voordeel: dewyl het Vleefch der Vogelen gegeten
wordt, en de Vederen als Koopwaaren
mede gevoerd, die z y , zo onder de Negers,
als in Barbarie, kunnen flyten o f verruilen.
Onder de Eigenfehappen der Struisvogelen Voorttee-
vindt men, als een groote Byzonderheid, aan- hpg‘
getekend, dat zy hunne Eijeren , die byfter
groot en hard van Dop zyn, flegts in het Zand
neerleggen en verbergen, laatende die ter uit-
broeding aan de Zonnefchyn over, zonder verder
eenige zorg te dragen voor de voortteeling
en opvoeding van hun Krooft. Uit het Boek
Jobs blykt, dat men daar oudtyds, in die Landen,
ook zodanige gedagten van had ( f ) , en
op deezen grondflag werdt, Van ouds her, een
Moe-
[*) Kronyk van Medenllik, bladz. 171.
[f, Job, Kap. XXXIX. Ver* 16 20.
I. Dkei. V.Sibk.