jj eenen Vogel uit Senegal, die den Bek aan de
A fdeel, punt haakswyze heeft, en daar door alleenlyk
XL. van de Reigers verfchilt; geevende ’er den
naam aan van Scopus of l’Ombrette, om dat de-
zelve van Omber-kleur is.
Ik heb de Soorten van L in n a :us , waar mede
de zynen overeenkomflig z y n , tuflchen ( )
aangeweezen, en gaa nu tot de befchryving
over.
I. ( i ) Reiger met een borjielige op [taande Ku if,
pdyoninit. fa ffljfamgfi en twee Keelkwabben kaal.
Kroon- . .
T pl XLII. Gemeenlyk wordt deeze de Batearifche Kraan
&Z' i- geheten, als of hy een Inboorling ware van de
Balearifche Eilanden in deMiddellandfche Zee aan
de Kult van Spanje, thans Majorka, Minorka
en. Yvika genaamd. Anderen noemen hem de
Kaapfche Kraanvogel, en fommigen de Cbineefche
Paauw zonder Staart , onder welken naam hy
van Johnston taamelyk wel is afgebeeld op
Tab. X X I , behalve de Kop en Kuif. -De
Franfchen noemen hem Konings-Kogel, wegens
zyne fchoonheid; de Engelfchen gekroonde ■ Mn-
kaanfche Kraan, doch de gewoone Naam, aan
de Kaap, is Kroonvogel.
De
(i) Ardea Crifta fetofa erecta, Teaiporihus Palearibus-
que binis nudis. Syfl. Nar. X. Gen. 76. Grus Balearica.
A ldr. Orn. L. 20- c. 6. WiLL. Örn. 201. T. 48. Ra/.
^A.y. 95. Dodart. Mem. III p. 199. Gius Balearica Afri*
cana. Edw. ^Ay. 192. T. 192. Pavo marinus. Cms*
£xot. io/. Grus Capenfis fufca, Capite aureo galeato*
I^et. Caz, T. 76. f. 9.
De Woonplaats deezer Vogelen is in Afrika:
men vindtze,naamelyk,zo wel op de Kult van
Guinée, als aan de Kaap der Goede#Hope.
Hunne grootte is omtrent als die van den gekuif-
den Re iger,zegtB r isson, die een Wyfje voor
zig hadt, zynde over ’t geheele L y f groenag-
tig zwart, hebbende een Kgif op ’t Hoofd van
zekere Pluimen, die zig vertoonen als de
Worteltjes van Gras, roodagtig, met zeer fyne
baardjes ; en aan de Keel roode Kwabben of
Lellen ; de zyden van den Kop met een kaal
wit Vlies gedekt, dat als met rood gëfchaduwd
was ; de dek-Vederen der Wieken w it, de kleine
Slagpennen Kaltanie-bruin; de grooten, als
ook de Staartpennen en Pooten, zwartagtig;
den bek grys bruin.
Het Mannetje is bladhwagtig Afchgraauw,
zegt B risson, en ’t fchynt dat ’er een aanmer-
kelyk verfchil in de kleur deezer Vogelen plaats
heeft, na'ar dat zy in ’t een o f ander gedeelte
van Afrika gevonden worden. Immers , fommigen
verzekeren, dat hunne Pluimagie een
woncjerbaare mengeling heeft van- byna alle bekende
kleuren, en dat de Kuif, die zy op ’t
Hpofd draagen, fomtyds Goudgeel is , fomtyds
Hemelfch-blaauw. Ook wordt gezegd, dat de
Negers tot hun Hoofdfierfel gebruik maaken
van de Pennen' uit de Staart.
ir.
Afdeel»
XL.
H oofdstuk.