II. ( i ) Trapgans met de Strot wederzyds gebaard.
A fdeel. '
XLIX Men zou (Ieezen groote Irapgans mogen
Hoofd- noemen, om dat hy de grootfte is van dit Ge-
STÜK' flagt. Hy woont in de Velden van Poolen en
r Tr-rf van de Oofterfche Landen, zegt L innaius,
Gewoone. van waar hy door ue Nederlanden en Engeland
verhuift. Ook wordt van de Engellchen verzekert
, dat deeze Vogelen in de middelfte dee-
len van Engeland gemeen zyn. In onze Provinciën
ontmoet men hun zeer zelden, niette-
genftaande ’e r , in het Hollandfche Plakkaat op
de Houtveftery en Jagt , onder het vliegend
Wild of Edel Gevogelte; dat niemand, die niet
tot de Jagt geregtigd is, vangen , Schieten of
dooden mag; uitdrukkelyk melding van wordt
gemaakt. In Italië komen deeze Vogels ook
niet veel voor, doch in Vrankryk Ichynen zy
gemeener te zyn op zekere tyden des Jaars.
Zie hier wat de Heer Navier. Geneeskundige
te Cbalons op de Marne, en Korrespondent van
de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen
van Parys, dien aangaande zegge (*).
Eigen- U De Trapganzen bewooneu dit Land (om-
fchappen. „ ftreeks Chalons) by Zomer en Winter. Des
„ Winters zyn deeze Vogelen, by groote troe-
„ pen,
* - (i) Ötis Jugulo utritnque Criftato. Syll. Nat. X. Gen.
§5. Tarda. Do d a r t . Mem. III. p. 309. Edw. ^>.73. a ,
73, 74. A lb. M-y. 38 A ldr. Ortt. I. 13. o 12.
(*) Suite de la Mat. Medicale de Mr. Geoffroz. Pa*
ri» 1756, Tom. III. p. 373.
„ pen, in onze Vlakten verfpreid. Als zy zig ir.
„ op ’t Land bevinden, is ’er altoos ten minfte Afdeel.
„ één van de Troep, een weinig van de ande- ^ IX .
„ ren a f, die de Wagt houdt met een opge- sTüK.
,, ftoken Kop, om kennis te geeven, wanneer
„ hy een Menfch verneemt, en, dewyl zy
„ veel moeite hebben om zig op te beuren,
„ moetende, ten dien einde, Klapwiekende
„ een goed end wegs voortloopen, zo Hellen
„ zy zig daar toe in tyds fchrap. Men vangt-
„ ze met een Hoek, maakende daar aan Appe-
„ len o f Vleefch vaft; o f fchietze met den
„ Snaphaan, verbergende z ig , ten dien einde,
„ agter eenige Hoogte o f Boflchagie, of in
„ een Wagen, metHooyof Strooy gedekt, zit-
„ tende. Met goede. Windhonden kan menze
„ ook fomtyds vangen, die deeze Vogelen
„ dikwils betrappen , voor dat zy zig van den
,, Grond hebben opgeheven, o f terwyl zy ’er
,, nog maar weinig af zyn.
„ In de Zomer paaren deeze Vogelen, heb-
„ bende maar één Mannetje, Rond genaamd,
„ voor één W y fje , en by aldien ’er een te
„ kort komt, dan vegten zy zo lang, tot dat
„ de zwakfte op de plaats dood blyve. Van
„ tyd tot tyd worden ’er zodanige flagtoffers
„ der Minnenyd op ’t Veld gevonden. Z y
,, maaken hun Neft op de braak leggende Lan-
„ den, en vergenoegen z ig , met een klein
„ Kuiltje in den Grond te graaven, leggende
„ daar in niet boven de twee Eijeren. Som-
J. Diel. V. Stuk. T „ tyd$