344 B e s c h j t v i s o v a n
II.
Afdeel.
LUI. LIIL H O O F D S T U K .
Hoofdstuk.
Bejcbryving van 't Geflagt der Paauwiesen,
zwart en rood, Guajaanfche, Kuraflaufche en
Mexikaanfche.
Naam. ( "\nder den Latynfchen Geflagtnaam Crax,
die ook van Moehring en anderen gebruikt
wordt, ftelt L inn^eus de Vogelen, die
wy Paauwiesen noemen , en waar van Ray
onder den Brafiliaanfchen naam Mitu , Mutu
o f Mituporanga, gewag maakt. De Mexikaa-
nen noemenze Tepetototl of Tecuocholli , die
van Jamai Quirizao en de Engel fchen Cura-
coa-Bird, Kuraflaufche Vogel. Frisch heeft ’er,
onder den n am V3n Amerikaanfcberi Haan,
een goede Afbeelding van gegeven ,en die van
Perrault, onder den naam van Coq Indien, is
ook niet te veragten. Anders noemen de Fran-
fchen hem Hocco.
De Kenmerken zyn: de Bek aan den Wor-
Kenmer*
ken. tel met Wafch gedekt : de Vederen, op den
top des Hoofds|, omgekruld. Brisson heeft
de Hocco’s , waar van hy v y f Verfcheiden-
heden voorftelt, onder de Faifanten betrokken
Soorten Soorten van dit Geflagt zyn by L inn^
us twee, als volgt.
d k P a a u w i e s e n . 3 4 5
f i ) Paauwies, die zwart is van kleur. n.
^ A fdeel.
De Paauwiefen worden dus geheeten, om dat
z y van geftalte niet alleen veel naar een Paauw Hoofd-
zweemen , maar ook de Pennen van hunne S™K'
Staart kunnen opzetten gelyk de Kalkoenen. c rax „tgra.
Inzonderheid heeft zulks ook plaats ten opzigt
van de Veeren, die op den Kop hunne Kuif
maaken. Zy vliegen gaarn hoog en fpringen van
den eenen tak op den anderen in de Boomen,
gelyk de Paauwen. ’t Is een zagtzinnige Vogel
en gemeenzaam met den Menlch.
De Woonplaats deezer Vogelen is in ver- ff^ aaa*
fchillcnde deelen van Zuid Amerika, alwaar zy
ook een weinig in Kleur en Grootte verfchillen.
De Guajaanfche, door Sloane onder den naam
van Indiaanfche Haan befchreven, wordt door
den Heer Brisson van den KuraJJaufchen Haan,
dien L innaïus tot de zelfde Soort betrekt, on-
derfcheiden. Dezelve heeft ongevaar de grootte
van een halfjaarigen Kalkoen. Zyn Kleur
is zwart aan ’t ondertte van den Buik, aan het
agterfte der Beenen en het onderfle der Wiek
en, wit. In fommigen zyn de Borft, Buik,
Beenen, en ’t bovenfte der Vlerken met witte
dwars-
(i) Crax nigra Syft. N a t. Ed. VI. 27. Ed. X.Gen. 89.
Gallus Indicus. S loan. Jam. II. p 302. T. 260. Dodart.
Mem. 246. Gallus Indicus alius. Alor. Orn. Mitu. f.
Mutu. WiLL. Orn. T . 28. R aJ. M arcgr. Braf.
194. 19 j. Gallus Curaflavicus. A ldr. Ótn. II. p. 29. T«
3‘ - 32.