X&Xl.
Hoofdstuk.
de Kaaken ongetand, den agter-Vinger afgezonderd
’t Vak eenigzins moeielyk te begrypen, hoe
de Heer L usn-eüs eenen Vogel, die in zó vee-
le opzigten, en zo geweldig, van den voorgaan ■
den verfchilt, in een zelfde Geflagt heeft kunnen
plaatzen. B risson maakt ’er een geheel
byzonder Geflagt van, onder den willekeurigen
naain van Catarractes o f Gorfou. Men zou
hem, met reden , Zuider-Penguyn kunnen
noemen, of liever, om dat. hy in dit Geflagt ge-
plaatfl: is , duikende Keerkring-Vogel.
De Verblyfplaats is in de Zuider Zee-en,
omtrent den Keerkring van den Steenbok. Hy
heeft, zo ’tfchynt, de Eigenichappen van de
Fenguyns, en de geftalte is nagenoeg de zelfde;
maar hy verfchilt van den Noordfchen
daar in , dat deeze maar drie Vingeren heeft;
van den Magellanifchen voorhaamelyk door den
B e k , wiens onderfte gedeelte niet als geknot
of afgebroken maar rondagtig is , dóch de Bovenkaak
heeft een fcherpe haakswyze punt.
De grootte is als een Gans en derhalve overtreft
hy den laatften. Zyn kleur is, van
boven, Purperagtig bruin, van onderen, wit;
de Kop van vooren en de Keel bruin , de Staart-
pennen [zwart, de Bek en Pooten rood. De
Wieken zyn, in plaats van Vederen, als met
een foort van Schubben gedekt, bruin van- kleur,
doch met witte randen. De Staart is ook zeer kort
en ftyf. Qe Afbeelding heb ik van E dwards one-
leepd» XXXII. HOOFD*