II. trent de grootte van een Spreeuw en onthoudt
A fdeel, zig in Switzerland en Italië, ja zelfs in Lapland,
zo L innjEüs meldt.
Hoofdstuk.
( 1 2 ) Lyfter , die zwart i s , met den Bek en
MeruU Oogleden Goudgeel.
Merel.
Deeze is ’t , die van de Schryvers, in ’t algemeen,
Merula genoemd wordt, en wel Meru-
la vulgaris o f gemeene Merel; van de Franfchen
Merk noir, dat is zwarte Merel; van de Engel-
fchen Black-Bird o f Black-Oujle; van de Italiaa-
nen Merlo en Merlo negro; van de Duitfchers
Amfel o f Scbwartz - Amfel, van de Sweeden
Kobl-trajl, van de Polakken Kos > en van ons
Nederlanders Merel.
De naam van deezen Vogel is, zo men w il,
daarvan afkomftig, dat hy alleen vliegt, niet
by fchoolen. Het Mannetje maakt, by Z o mer
«Avonden , tot aan middernagt zyn gekryfch,
dat niet onaangenaam is , wanneer men het
hoort in een Bofch daar een weerklank plaats
heeft, o f in eene Valey. Men houdtze fom-
tyds in een Kouw, en dan kan menze weergaloos
leeren fluiten. Het W y fje , dat zeer veel
in Kleur verfchilt, legt t’eener broed vier of
v y f blaauwagtige Eijeren, die bruin geftippeld
o f
(12) Turdus ater , Roftro Palpebrisque fulvis. Faun,
guec. 180. Merula. Bell. 30. b. Gesn, \A> 603,
A ldr. Orn. 1. 16. o 6. WiLL. 140. T. 37. R Aj.
dj. n. 1. Alb. ^A>. 35. T, 37. Fjusch, ^4 y, 27. f.
E. 2. Ohm, ^4 y, 29.
o f gevlakt zyn. Zy maaken hun Nefl zeer kon- II.
ftig , gemeenlyk in de Haagdoorn , ongevaar Afdeel
een Mans langte van den Grond. Uitwendig J^0TL
beftaat hetzelve uit Boomtakjes , Worteltjes stuk.
en Mos, te zamen gevoegd met Kley: doch
zy leggen hunne Eijeren niet op de bloote Kley,
gelyk de Lyfters, maar bekleeden het Nefl: met
een Voering van Hooy, Stroo, Haair o f andere
zagte Stoffen. Het Mannetje verpooft,
van tyd tot tyd , het Wyfje in het broeden:
ook brengt hy ’t zelve eeten , en houdt de
wagt omftreeks het Nefl. Digte Boflchagiën
worden van hun bemind. Z y eeten veelerley
Befiën , gelyk de Lyfters , en worden onder
dezelven niet alleen, maar op gelyke manier,
met Strikken, Lymftokjes, o f met Netten, gevangen
en eveneens gebruikt. Ook blyven zy,
met dezelven, dikwils den Winter over.
Zeker Liefhebber, inVrankryk, badt, weinige
Jaaren geleèden, het pleilier, om de Huishouding
deezer Vogelen naauwkeurig na te
gaan. Ten dien einde werdt door hem een
paar Meerlen geplaatft in een Vlugt, in welker
midden een Pieramied van Taxis was. Z y leiden
eerft Mos tot den grondflag van hun N e fl,
vervolgens fpreidden zy daar op Stof uit, waar
mede zy hunne Keel gevuld hadden, en, zig de
Pooten hebbende nat gemaakt , maakten • zy
daar een Koek van, en dus gingen zy voort,
laag op laag. Plet Wyfje broedde haare Eijeren,
wordende middelerwyl wel gevoed door
L Dmi. V. Stuk. het