B e s c b r v v i n g
LXH.
Hoofdstuk.
II
Cttltbs.
Gewoone
Viok.
532
(2) Vink met zwarte Leden , de Slagpennen
wtderzyds wit , de drie eerjlen ongevlakt;
twee Staartpennen fcbuins wit.
Hier door wordt de gewoone Vink âange-
duid, die men in ’t Latyn Fringilla noemt , in
>t Italiaanfch Franguello, in ’t Franich Pinçon,
Pinfon, Grinfon of Oidnfon. De Neerduitfche,
Engelfche en Sweedfche naam,is van het Hoog.
duitfch Finch afkomftig. Men geeft ’er, in ’t
Engelfch, ook den naam van Cbaffink, dat is
Kaf-Vink aan, om dat hy. ’s Winters de Koft
dikwils in ’t Kaf van Hooy zoekt, dat men
wegwerpt : by ons dien van Scbildvink. Bris-
son heeft hem, als gezegd is , onder de Mjos.
fchen geplaatft. De Grieken noemden hem
Spiza.
Van deezen Vink wordt doorLiNNÆUS, op
het getuigenis van zekeren Sweed, aangetekend)
dat het Wyfje des Winters vertrekt, terwyl
het Mannetje b ly ft , en verder , dat hetzelve
dus door de Nederlanden naar Italie verhuift
In Duitfehland , niettemin, zyn den geheclen
Winter Vinken; zo ook in Vrankryk en de Nederlanden,
waar men befpeurt, dat de Wyfjes
: ' wel
(ï) Fringilla Artubus nigris, Remigibus utrinque albis,
tribus primis immacnlatis : Reâticibus duabus oblique
albis. Faun. Suec. 199. T. 2. f. 199- Fringilla. Gesn,
->87. Alor. Or». 1. 18. c. 6. W11.L. Om 186. T. 4f. Æ
4. Raj. 88. Alb ^Ay- I p. 60. T. fij. Frisc»'
iA y . T. I f. i. 2. Olin. * A y . 3X.
wel ver hetgrootfte getal uitmaaken, doch dat
altyd Mannetjes onder dezelven vermengd zyn.
Omtrent St. Michiel vliegen zy by fchoolen
van honderden en fomtyds duizenden , doch
ftryken niet met het gehcele fchool te gelyk
neer. Hun Voedzel beftaat in allerley Zaad en
Wormpjes: het Hennipzaad beminnen zy zeer,
doch het is hun in de Kouwtjes niet gezond;
weshalve men hun gemeenlyk Kanary- en Raap-
Zaad geeft. Zy onthouden zig in digte Bos-
fehagiën en Geboomte , alwaar zy neftelen,
brengende vier of vyf Jongen voort, en broedende
driemaal in ’t Jaar.
De Vinken-Vangft verfchaft een tydverdryf
aan veele Landluiden en die aan ’t Duin hunne
Buitenplaatfen hebben. De Boeren, in Vrankryk,
vangenze dikwils By Avond o f ’s Nagts
door middel van een brandende Kaars, Fakkel
of Bofch Stroo, en-van Takken met Lym be-
üreeken. Men kan by dag ook met Lymftok-
jes vinken, die in ’t yl Boflcbagie van Hak- o f
Kaphout geplaatft worden, alwaar men de Vinken
niet alleen , maar ook Meezen , Lyfters
en ander Gevogelte , door middel van een Lokfluitje
of Lokvogel op de Lymftokjes brengt.
Gemeen zyn, aan den Duinkant van Holland,
de Vinkebaanen , daar men deeze Vogelen ,
gewoonlyk, met toeflaande Netten , op den
druip vangt, dikwils wel vyftig, zeftig of honderd
in één Slag, en wel duizend op éénen
Dag. Men loktze op de Eaan, door middel
I. Dm. Y. Stuk, L I 3 van
ir.
A föteet.
LXII.
Hoofdstuk.
Vangft.