H.
Afdeel.
XXXVII.
Hoofdstuk.
IL
Roode
Brafiliaan-
fche,
Plaat
XLH. Fig
tellen, gelyk de naam Aïbardeola genoegzaam
aanwyft. De kleur is over ’t geheele L y f
Sneeuw-wit, als die der Zwaanen, uitgenomen
de Oogkringen en een kaale plek aan „ de Keel,
die zwart zyn. Zyn Pooten zyn , naar ’t Lig-
haam te rekenen, niet zeer lang; de Wieken
hebben over de vier Voeten vlugts. Op het
Agterhoofd maaken eenige uitfteekende , zeer
fmalle Vederen, een K u if, die zeer fraay is,
leggende op den Hals. In fommigen zyn de
groote Slagpennen zwart aan ’t end. De Bek
is in eenigen bruin-grys, in anderen zwart; in
anderen aan den wortel bruin-grys, met zwarte
flippen, en naar het end toe geelagtig, met
roodagtige vlakjes befprengd. Het end van de
Bovenkaak is een weinig nederwaards omgeboo-
gen, en bedekt dat van de Onderkaak. In de
geheele omtrek van de Bovenkaak is een groef
j e , aan den rand evenwydig. Voorts is het Le-
pelagtig gedeelte niet hol, maar legt plat op elkander,
en heeft kleine Tandjes, om het uitglippen
van ’t Aas te beletten. De Pooten zyn
in het ongevederde gedeelte, gelyk ook-de
Voeten ,in fommigen deezer Vogelen zwart, in
anderen bruin-grys en de Nagelen zwart.
(2) Lepelaar met bet L y f Bloedrood.
Deeze
(2) Platalea Corpore Sanguineo. Syfi. Kat. X. Piarea
incarnata. Sloan. fam i. p. 316 Platea Brafilienfis Ajaja
. di£ta. Marcgr. Rraf. 204. R aj. Aty. 102. B. Tlauhque-
chul f. piatea Mexicana. Hern. Mex. 49. Raj.
£03.
Deeze wordt, van Brisson , de Roozekleuvige
Lepelaar, en van fommigen de Brafiliaanfche
geheten , om dat hy veel in Brafil gevonden
wordt, alwaar hem-de Ingezetenen Ayaya, o f
Ajaja, en de Portugeezen Colberado noemen.
De nevensgaande Afbeelding is gemaakt naar
een V o g e l, die van Cayenne aan den Pleer
Reaumur toegezonden was.
Hy hadt de grootte van den voorgaanden
niet, zynde, van ’t end des Beks tot aan dat van
de Staart, maar twee Voeten en omtrent vier
Duimen lang, en tot aan ’t end der Klaauwen
n0g geen drie Voeten hoog. De Wieken Haan
egter ook omtrent vier Voeten uit. Het L y f
was Roozekleur, doch de Kop van vooren en
de Keel kaal, witagtig; de Hals van boven wit;
de Staart met hoog-roode Vederen gedekt,
de Pennen Roozekleur : de Bek van figuur als
ir.
A fdeel, ’
XXXVII.
Hoofdstuk.
in de voorgaande,bleek-Afchgraauw; de Pooten
grys , de Nagelen zwartagtig.
Eene Verfcheidenheid van deeze tweede foÓrtjMexjkaan-
die in Mexiko Tbauhquechul genoemd wordt,
volgens Hernândez , draagt by Brisson den
naam’ van de roode Lepelaar. Hy verfchilt van
den voorgaanden zeer weinig, dan alleen doordien
de kleur van het L y f hoog-rood is , en
dat hy een zwarte kraag heeft om den Hals.
N ierem'berg geeft ’er, in ’t byzonder, den
naam van Avis vivivora aan.