LVIII.
Hoofdstuk.
S o o r t e n .
I.
S tu r t t t s
y t t l^a r is .
Gerneene
Spreeuw.
In zyn Spreeuwen - Geflagt vindt men vier
Soorten, gelyk L inn-eus ’er ook he e ft, doch
van deeze zyn ’er flegts twee in vervat; van de
anderen is de een , door Brisson, onder de
Lyfters , de ander onder de Strandloopers betrokken.
( 1 ) Spreeuw die een geelagtigen Bek heeft, bet
L y f zwart met witte tippen.
Deeze is de gemeene Spreeuw, zeer bekend
in geheel Europa, en, wegens zyne gloeijend
zwarte Kleur, niet onaardig. Men vindtze byna
op allerley plaatfen, zy woonen by Zomer in
de Boomgaarden, als ook op Weiden en Moe-
raffige Landen ; ’s Winters verbergen zy zig in
de gaten van oude Muuren en Toorens, als ook
onder de Pannen, daar de Huizen mede gedekt
zyn , o f in de Rieten Daken , leggende daar
zonder beweeging. Op dergelyke plaatfen maa-
ken zy ook hun Neft, broedende tweemaal ’s
jaars, en brengende, t’elkens, gemeenlyk vier
o f v y f Jongen voort. Hun Voedzel beftaat in
Torren, Wormen enlnfekten: zy eeten, naar
men z e g t , nooit Beften, fchryft Ray. Dat hy
hier in grootelyks bedroogen zy geweeft, kunnen
fi) Sturnu« Roftxo flavefcente, Corpore nigro punftis
albis. Faun. Suec. i8$- Gen. 94. Sturnus. G esn. ^ x 747,
B ell. ^Av. 8 1 . a. A i .d r , Orn- t 16. c. 19 W iu . Orn-
* 44- T . 3 7 . R a j . «Av . 67. n . 1 . A l b . I . p . 3 8 . T . 4 0 .
(Hm. -Av. 1 8 . [ïa 3sel<^. Itin. 2 8 4 .
nen de genen getuigen, die op hunne Buiten-
plaatfen, en in de Tuinen, tot hun leedwezen, Afdeel.
hunne Kerfe- en Aalbefie- boomen door de LVIil,
Spreeuwen hebben zien ledig eeten. ’t Is in te- STUK
gendeel zeker , dat zy uitermaate gulzig z y n ,
eetende, gelyk de Kraaijen, alles wat hun voorkomt,
zelfs Koorn en Zaad , ja dolle Kervel
en Krengen.
De Spreeuwen zyn geen Trekvogelen, maar
vliegen by fchoolen o f troepswyze, en voegen
zig zelfs by een Soort van Lyfters en andere
Vogelen. Somwylen verzamelen zy zig, tegen
den avond , in zulk een menigte, en vliegen
zo fnel, dat het Geluid, ’t welk zy maaken in
het over ’t hoofd pafïeeren, naar een Wervelwind
zweemt. Somtyds vliegen zy zo hoog,
en zweeven zo aardig in de Lugt , dat hun
fchool zig als een Wolk vertoont. Daar zulk
een fchool neervalt, ’t zy op een Akker o f in
een Boomgaard , kan men verzekerd zyn des
anderendaags de merktekenen te zullen gewaar
worden van hunne gulzigheid. Zy leeven, zegt
men, vyf- o f zes-en-twintig Jaaren.
De Stoutheid is een eigenfchap van deeze Leerzaam-
Vogelen, die door hun Gefchreeuw, als ’ t wa-heid'
re , den Menfch uitjouwen. Men kanze in
Kouwen houden, en de Jongen zyn niet alleen
leerzaam , maar meri kanze zelfs doen Klappen.
P einius verhaalt dat de twee jonge Prinfen,
D rusus en Britannicus , Zoonen van Clau-
mus , onder wien hy fchreef, een Spreeuw
J.ÜSSI. v . stvk. G g 5 had