494 B e s c h r y v i k g v a n
lij het Mannetje. Wanneer de Jongen uitgeko.
A fdeel. men waren,gaven de Ouden hun Aardwormen,
Hoofd g ie te n hadden; ontvangende
stuk. zorgvuldig den Drek, welken ieder Jong loosde,
na dat het Eeten gekreegen had, en deeze Drek
ftrekte gedeeltelyk tot Voedzel voor de Ouden.
Dus broedden zy viermaal in ’t Jaar, maar, ’t
gene zeldzaam is , de twee laatfte Broedzels
werden door hun vernield. Onze Waarneemer
zag het Mannetje de Jongen, den een na den
anderen, dooden, en die aan het Wyfje gee-
v en ; waar uit hy meent te kunnen befluiten,
dat dit de reden z y , waarom de Merels, die
van natuure zo vrugtbaar zyn , egter in lang zo
menigvuldig niet gevonden worden als de Ly-
fters en Leeurikken.
De Merels zyn ruim zo groot als een Spreeuw.
De Kleur van ’t Mannetje is geheel zwart, met
een geelen B e k : doch de Jongen hebben, in ’t
eerfte Jaar, den Bek bruin. Het Wyfje is ge.
heelenal bruin, doch rosagtig aan de Borft, met
een bonte Keel, en een zwartagtigen Bek. Men
vindt ook Merels met een witten Kop, en die
bont over ’t geheele L y f , als ook die t’eenemaal
wit zyn. Deeze laatften hebben fomtyds den
Bek rood en de Pooten geel.
Berg.Merel. De Berg-Merel, daar de Heer B risson de Af-
^1;x ^'vllI,beelding van geeft uit het Kabinet van R eait-
mur , is een fierlyke Vogel. Hy heeft de grootte
nagenoeg van den gewoonen en de Kleur is
zwartagtig bruin, maar de Vederen zyn grys gerand:
D E L y S T E R S . 4 9 *
rand: ook heeft hy een rosagtige Streep dwars
over de Borft. De Staartpennen zyn zwartagtig, Afdeel.
gelyk ook de B ek, en de Pooten bruin. LIX.
Hoofd-
(13 ) Ly[ler die zwartagtig is, met een witte ST0K*
Halskraag, den Bek geelagtig. To?»lt»t
_ , . Ring Me-
De naam van deezen is, byna in alle Taaien, rei.
Ring-Merel. Men vindt hem in de Gebergten,
zo wel van Lapland, Engeland en Duitfchland,
als in de Alpen en Pyreneên. Hy is wat groo-
ter dan de voorgaande, doch de Kleur verlchilt
niet veel, uitgenomen de witte dwars-ftreep op
de Borft, o f onder aan de Keel, een Vinger
breed, halfmaanswyze; waarvan hy den naam
heeft, doch in het W y fje is deeze Streep, op
vernaa, zo kenbaar niet.
(14) Lyjler die blaauw i s , met de Slag- en XIV.
Staartpennen zwart, hebbende den Buik metSj^uwe’
Afchgraauwe Jlreepjes gegolfd. MereL
Van veelen wordt deeze de blaauwe Vogel,
en wel de Indiaanfche o f enkel de Blaauwert ge-
heten. Het fchynt de Eenzaame Mofch der
Schryveren niet te z y n , om dat dezelve wel
blaauw
(13) Turdus nigricans, torquealbo. Roftro flavefcente.
Faun. Suec.t$$. Merula terquata. Gesn. ^ v 607. Aldr.
Orn. 1. 16. c. i i . WiLL. Orn. 143. T. 37. RAj.^iv.Gf.
n- 2. Alb. I. p. 57. T. 39. Frisch. 30. f. 1.2,
(14) Turdus cceruleus, Remigibus Reótricibusque nigris,
Abdomine lineolis cinereis undulato. Syfi. Nat. X. Pafler
fohtarius. Wil l . Orn. 191, R aj. ^Av. 66. Edw.^ > , i 8.
T, 18, OuH, 14, Adl. Upl. 17JO. p, 21,
ï. Deei, Y.Sivk.