XXV.
H oofdstuk.
XVII.
Tlatyryn-
t hos.
Sreedbek.
XVIII.
Strepera.
Roeper.
48 B É S C H R Y V Ï t f t ?
Zy onthouden zig in de Moeraflen en tfüèeÖ
aan 'de Zeekuft van Europa.
(17) Eend met een paarfcbe Vlak op de Wieken,
die ivederzyds zwart is én daar buiten
wit, de Borft rosagtig.
Deeze wordt van Brisson voor het Wy fje
van, den voorgaanden gehouden. Aldrovandus
onderfcheidt ’er hem van door de geele Poo-
ten; ’t welk insgelyks plaats hadt in de gene,
die door Rudbeck in fSweeden was gefchil-
derd,welken hy noemt Rivier-Eend, met den
Bek groenagtig , de Pooten rood. Egter wordt
die, van L ink^us , ook tot deeze Soort betrokken.
(18) Eend met eenrojje Vlak op de Wieken,
zwart en wit gerand.
By de Schryvers is deeze bekend onder den
naam van Anas Strepera; de Duitfchers noemen
hem Scbnarr- of Schnaiter-Endte, of ook Lei'
ner ; de Engelfchen Godwall of Gray ; de Fran-
fchen Chipeau. Van de wilde Eenden worden
fom*
(17) Anas macula Alari purpurea, utrinque nigra alba.
qne, Peftore rufefcente. Faun. Snee. 103. Anas plaryr-
hynchos, Pedibus luteis. A ldr. Orn. L. 19. c. 32. WiLL'
Órn. 284. R aJ. A v. 144.
(18) Anas macula Alarum ruft, nigra , alba. Faun. Snee.
101. Anas ftrepera. Gesn. A r . 121. Anasplatyrhynchos,
Roftro nigro & plano. Aldr. Orn. L. 19 c. 32. K aj1.
A r , 145. Thé Godwall or Gray. YVill. Orn. 287. T.72.
D U Ë O D I E 49
fominigen zo gemeenzaam gemaaktj dat zy de
anderen van verre aanlokken door hun gekwak,
en deeze noemt men Roepers o f Baanroepers.
Dit bedrog is den Ouden, reeds bekend ge-
wee(t, naar ’t gene uit den Pöeec. Alciates
blykt. „ De opgekweekte Lok-Eend , zegt
„ h y , blaauw van Veeren, gewoon weg te
„ vliegen eh terug te keeren tot haaien Mees-
„ ter; kwakt, wanneer zy Vlugten ziet van
„ dergetyke Eenden in de Lugt, en begeeft
5, zig daar b y , tot dat zy dezelven onverhoeds
„ in de Netten geleid hebber als wanneer de
„ anderen een groot getier maaken, doch z y ,
„ haar zelve bewull: van ’t misdryf, zwygc.
„ Dus belaagt, bedriegt, verleidt die trouw-
„ looze Vogel haare Bloedverwanten, om dienfl:
„ te doen aan haare Tyrannen.
De Roeper is van boven bruin, met boogs-
Wyze witagtige ftreepjes; van onderen wit mee
graauwe Vlakken: aan de Stuit zwart. De Staart
is kort en w i t , beftaande uit zeftien Pennen,
waar van de twee middelften bruin zyn [en langer
daü de anderen, die allengs korter worden
en dus de Staart fpits maaken. Op de Wieken
heeft deeze Eend één glimmend
Zwarte V lak , vanboven met een rofle, van
onderen met een witte ftreep gezoomd, en hier
door wordt hy genoegzaam, zegt Rajüs, van
alle anderen onderfcheiden, De Bek is van
boven bruin- van onderen bleek-rood , gelyk
ook
1, 0EM, V, STUK, D
IK ,
A fdeeev
XXV.
Hoofdstuk,