LVII.
Hoofdstuk.
de andere Vogelen » en zyne Klaauweö zyu
daal, inderdaad, minder bekwaam toe; zo Frisch
aanmerkt, ’t Schync dat de lange, regte agter-
Nagel hun diene , om te beter op den Grond te
kunnen liaan en loopen, o f ook llaapen.
De Leeurikken zyn geen Trekvogelen zegt
K l e in : menvindtze den geheelen Winter door*
zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke deelen
van Europa, ‘s Zomers vliegen zy by Paaren,
doch in de Herfll en Winter dwaalen zy by
fchoolen om, verbergende z ig , als ’t zeer hard
vrieft, in gaten des Aardryks, onder Steenen 4
en onder de Wortels van oüde Boomen, alwaar
zy dikwils tot Aas verllrekken voor de
Voiïen en ander klein wild Gedierte. Men
brengtze in de Maand Febrüary, als ’t Weer
wat zagcer wordt, by menigte te Dantzik ter
markt, en het zelfde heefc in Engeland plaats.
Alsdan worden zy ook by ons, aan ’t Duin, by
honderden gevangen.
De meelle Schry vers willen , dat zy driemaal
’s Jaars broeden * te weeten in M ey , July en
Augullus. Zy maaken hun Nell van dunne
Worteltjes, drooge Kruiden en Kaf o f Stroo,
leggende t’elkens vier o f vy f gefpikkelde Eije-
ren. De,plaats, daar zy Neltelen, is inde
Bouwlanden of op de Weiden , en de Jongen >
uicgekomen zynde, verfpreiden zig aanltonds
zodanig door het Gras , dat men ze niet:gemak-'
kelyk kan vatten. Zo z y , in de Köuw, niets dan
Hennipzaad te eeten krygen, worden z y , naar
men
men z e g t , geheel zwart. Olina leert ons, |f#
dat zy agt o f tien Jaaren leeven. Afdeel.
’t Is een foort van Spreekwoord , dat de LVII.
Leeurikken naar het Weer van gelleldheid ver-
anderen, wordende mager met een Zuide Wind,
en in drie Dagen weer vet met een Noorde
Wind, vooral onder een zwaare Milt. Men
moet valt Hellen, dat zy dan beter hun Aas
vinden, o f ’t zelve beter verteeren kunnen, o f
ook, dat zy minder verliezen van hunne Vettigheid.
Men vindt door W illoughby aangetekend
, dat de Leeurikken in Engeland des
Winters, wanneer de Koude niet al te Ilreng
is , by uicftek vet worden. Zy vermenigvuldigen
Kerk, en men vangt’er jaarlyks een groo-
te menigte, op verfcheiderley manieren, zo by
dag als des nagts, met Spiegel- o f Slag-Netten,
Fuikswyze Pacrys - Netten o f Sleepnetten en
Vinken-Getouw , als ook met Strikken, enz.
Hun Voedzel beftaat in Graanen, Zaad, Wormpjes
en andere Infekten.
Van de geftaite, grootte en kleur, der ge»
meene Leeurikken , agt ik het overtollig te
fpreeken. Behalve de gewoone graauwe, vindt
men ’er ook fomtyds die wit z y n , en die byna
geheel zwart zyn. Ik zal alleenlyk hun Ge-
biuik aanroeren. Jong en vet zynde leveren
zy een zeer fmaakelyke Spyze u it, die voorgezet
wordt op de pragtigfte Gaftmaalen,. ’t z y
gebraden, o f toebereid in Taarten o f Pafteijen.
Voor de genen, die met den Steen in de Blaas
I C&Ki. V. Stuk. g g .