i o E i g e n s c h a p p e n d e r
ij. ftand van tweehonderd Roeden met Buflen fchie«
Afdeel, ten, op de boete van zestig Gulden: de Wa-
XXIV. teren, daar toe behoorende, niet vergiftigen o f
s t u k . ” bederven, op de boete van tagtig Gulden en
arbitraire Lyfftraffe. In Vriesland mag niemand,
by de geapprobeerde of geoktrooijeerde Kooi-
jen o f Horden, eenig Wild fchieten, o f op
eenige manier zyn Roer loiïen, op vierhonderd
Konings-Roeden daar omtrent, o f dezelven op
eenige manier ftooren of berooven , op de boete
van twaalf Guldens en verbeurte van bet gebruikte
Schietgeweer. Ook zou daar niemand
voortaan eenige Kooijen mogen maaken, dan
na verkreegen Oktrooy , ingevolge de Staats-
Refolutie van den jaare 1717. Het fchieten
naar Wild op den gemelden af ftand van Kooijen
o f Horden, is in de Provintie van Groningen
insgelyks verbooden , op 'de boete van
vyftig Guldens, en verbeurte van het Schietgeweer
(*).
De Vogelkooy is een Pladtagie van digt Geboomte,
hebbende in ’t midden een Kom of
V y v e r , waar in het tam Gevogelte zwemmende
gehouden, wordt en gevoed met hun gewoo-
ne Aas. Aan de Kom zyn vier o f zes Slooten,
die krom loopen en naauwer worden naar ’t
end, alwaar zy met een Prieel van groente zyn
overdekt. Het alleruiterfte end van de kromte
is
(*) Zie de Nederl. Jaarboeken van 17 JO. bladz. 474.
en 1412. als ook van 1752. bladz. 1346,
gjgjWgMf lv
i g m n
Z w e m m e n d e V o g e l e n . i i
is een Fuikswyz’ N e t, dat met Hoepels wordt
uitgeipannen gehouden, en het Net breidt zig
pit langs een Gewelf van Boogen , die aan het
Prieel fluiten. De tamme Eenden, in ’t midden
, weeten door hun Gekwaak de wilden,
die over de Boflchagie vliegen, aan te lokken,
zo dat dezelven in de Kom neerftryken, alwaar
een Houten Vlotje dry ft met Hennip-
zaad, ’t welk voor hun een zeer lekker Aas is.
Wanneer men dus een menigte wilde Eenden
in de Kom heeft , worden zy in de Slooten
gelokt door middel van dat Vlotje en door de
tam gemaakte van hunne Soort, zonder dat zy
eenig gewag verneemen j dewyl de kanten van
de Sloot zeer digt bezet zyn met Stroo-Schutten,
Een Hondje, daar op geleerd, weet, door zyn
fpringen over kleine Schutjes, deeze wilde Eenden
zagtelyk voort te lokken, tot dat z y , den
Man agter zig ziende, vol fchrik opvliegen,en
tegen ’t Gewelf fluiten, en eindelyk, aan ’t end
een uitgang meenende te vinden, in de Fuik
gevangen raaken.
Men noemt dit Gevogelte Ruid- of Ruigvo-
gelen, wegens het ruijen o f veranderen van
Veeren, dat een groote ruigte maakt, en een
zagt Dons in Bedden en Kuflëns uitlevert. De
bereide Borftvelletjes dienen tot een zagte verwarming
en befchutting van tedere Deelen.
Hun Vleefch is taaijer, geiler en zwaarder te
verteeren, dan dat van de Landvogelen in ’£
.algemeen.
I, Deel, Y* Stuk,
XXIV.
Hoofdstuk*
Gebruik.
X X V . HOOFD