jj_ R eaomur gezonden, en hadc de 'grootte maar
A fdeel-, omtrent van den Vygen-eeter.
LXIV.
Hoofd- (4) Mees met blaauwagtige Slagpennen , die
Stu k . van fan eerjlen rang uitwaards wit gerand:
C*t»lc»s bet Voorhoofd w i t , den top mn ’t Hoofd
Pimpeltje. hlaauw.
Deeze wordt, gemeenlyk, de blaauwe of kleine
Mees getyteld, en de Switzers noemen hem
zelfs Blawmeifs, doch de Duitfchers, in ’t algemeen
, Meelmeifs o f Pimpelmeifs, gelyk wy
hem ook Pimpelmees o f Pimpeltj'e heeten. De
Spaanfchen noemen hem Charharis, de Italiaanen
Parujfolin , de Engelfchen Blew Titmoufe of
Nun: zo geeven ’er ook de Franfchen den naam
van Nanette o f Nonnetje aan. Van de Savo-
jaarden wordt hy zelfs Moyne o f Moyneton ge-
tyceld.
De Pimpeltjes zyn , by ons , niet minder
dan de Plakkers gemeen , en weinig in Lee-
vensmanier verfchillende, doch veel kleiner
van L y f , en niet zwart, maar blaauwagtig van
Kop. Eigentlyk is de Kop van boven blaauw,
en onder een witten ring heeft die een blaauwe
Halskraag. Voorts loopt een zwarte band over
de Keel en Oogen, die z e , in ’t aanzien, wel
wat
(4) Parus Remigibus coerulefcentibus, primoribus mar*
gine exteriore albis; Fronte alba, Verrice cocruleo. Faun.
Snee. 240. Parus cceruleus. BelL. vXv.96. a, G esn. fip *
641. Audr. Orn. 1. 17, c. 17, VVill. Orn, ij$ . Fri*ch>
xAr. III. T, 14. f. x.
> M J
v a n d e M e e s e n . 5 9 7
wat naar de Plakkers Wat uaai viv, * --------- doet zweemen. De gemelde
ring om de Kruin geeft ’er den naam van
Monnik aan , en die zwarte band den naam - HooFI>;
van Nonnetje , welken de Plakkers ook wel stuk.
voeren.
(5) Mees met een zwarten Kop, een Afcb■ V. .
graauwe Rug , het Agterhoofd en de Borft Zwartkop
wit.
Deeze is het, die eigentlyk Colemoufe van de
Engelfchen, en Koblmeifs, dat is Kole-Mees,
van de Duitfchers geheeten wordt, wegens zyn
zwarten Kop. Hy is veel kleiner zelfs dan het
Pimpeltje, en het fchynt die te zyn , welken
de Noorweegers Kiod-Meife , dat is Vleefch-Mees
heeten, om dat hy naar Vleefch zeer gretig i s ,
fluipende by de Boeren in de Spyskamers en Kas-
fen, ja laatende het Vleefch, dat te rcoken hangt,
naauwlyks onbefchadigd. Hierom wordt dit
Vogeltje zeer gehaat, vervolgd , verjaagd en
met Vallen gevangen als de Muizen (*). Het
zou egter ook kunnen zyn, dat het de groote
Mees of Plakker ware, van wien men dit getuigt:
om dat die eenig zwart aan den Buik heeft en
in grootte meer naar een Mofch gelykt. De
Engelfche naam Titmoufe fchynt daar van afgeleid
(p) Parus Capite nigro, Dorfo cinereo, Ocdpitel Pec-
toreque albo. Faun. Snee. 241. Parus ater. G esn. ^Av.
641. A ldr. Orn. 1. 17. c. 19. W iel. Orn. 17-9. T. 43.
R aj. vA v. 73. n. 2. F risch. ^Av. III. T. 13 f. 3.
(*J Naturl. Hiflotie yon Vervoegen. II. Th* p. !$$•
I. Deei, V, Siuk» P P 3
m m m E të m S Ê m ■ I
-f X-:*s