XXV.
Hoofdstuk.
Gans.
Het Vet.
De Drek.
zo fmaakelyk. De Eijeren geeven een grof
Voedzel, en zyn beter tot Bruif gebakken dan
gekookt. Van de Ganzen-Bouten worden Ge-
regten toegemaakt, die by fommigen zeer in
agting zyn.
In de Geneeskunde wordt het Ganzen-Vet
voor zeer verzagtende, verdunnende en oplos-
fende gehouden. Het bevordert uitwendig de
Ettermaaking en inwendig maakt het zagtelyk
weeklyvig. De kleine Kinderen kan men doen
afgaan, door hun den Buik daar mede te be-
flryken. Het is van een wonderbaar gebruik
tegen de Lammigheid * en opkrimpingen der
Ledemaaten’, tegen het ruifchen der Ooren: ook
dient het tot verzagting der Aambeijen, der
barBing van hec V el door Koude, tot geneezing
der Winterhielen, en tot voorkoming van de
Pokputjes. Plet komt in verfcheide famenge-
flelde Zalven. De Drek fchynt bezwangerd te
zyn met een Armoniakaal Z ou t, ’t geen dezelve
Berk Pisdryvende , en Afzettende ten op-
zigt van de Maanflonden , maakt. Hy wordt
als een byzonder middel tegen de Geelzugt aan-
gepreezen.
In de Duitfche Verzamelingen (*) wordt van
Doktor G rucerus een Waatneeming byge-
•bragt, uit welke blykbaar is , dat de Ganzen-
Drek, met Water van den Gezegenden DiBel
gemengd en vervolgens gedefinieerd zynde,
een
(*) Epbem. Nat. Curivfor* Dec. i . Ann. VI. p. 102.
‘een uitmuntend Middel zy tegen de Derden- ii.
dagfe Koorts. Men geeft ’er twee o f drie On- A fdeeli
fcen van, twee Üuren voor de aankomfl j in: Hoo JDk
dit doet den Lyder Berk zwëeten, en men her- stuk:
haalt zulks, des noodig zynde , twee of drie Gantt
maaien. Ook wordt de verfche Drek, van jonge
Ganzen , in de Maanden April en Mey ge-
deBilleerd , om het Oogwatertje te bekomen
van Keizer Maximiliaan, dat zulk een aanpry-
zing heeft tot opheldering van ’ t Gezigt , orri
de verduifleringen en vlakken van den Oogbol
te verdryven en tot geneezing van veelerley
Kwaaien van dit deel; mids men ’e r , drie o f
viermaal ’sdaags, eenige Druppelen van in ’t
Oog doe.
(8) Eend, die Afchgraauw van kleur is ,
op den Kop wit.
voor Vill.
Erythropuh
Roodpooii
Deeze, die by C lusius onder den naam van
tielfinger Gans is voorgeBeld, om dat hy in
Plelfingie , een Landfchap van Sweeden, gevonden
wordt, is door R u d b e ck afgetekend.
Brisson meent, dat het de zelfde zy als de
graauwe gevlakte Kanadafche , dien E dwards
de Spotter noemt, welken L inn/eus, als eene
Verfcheidenheid, betrokken hadt tot de voorgaande
Soort. Hy noemt hem de wilde Noord-
Jcbe Gans. De witte plek op ’t Voorhoofd onder
(?•) Änäs cinerea» fronte albä. Faun. Suse. 92. Anfsf
Hëlfliigicüs. Clus. Exot, 368.
I. D eel, V .Stuk, C &