3 5 '
B e & C H R Y V I N G v a n
TT worden, dat menze in de Steden en plekken,
A fdeel. bvna of het Ridderlyke Renfpelen waren, onder
LIV. >c Gemeen aankondig?. Op veele plaatfen vindt
Hoofd- men een foort van Schouwburgen voor de.Toeky-
« STr * kers en daar worden Weddenfchappen aan-
„egaan om Ge.d, welke Haan b " Gevegc
zal winnen: als ’er een dqod is wordt weder
een ander in het Perk gebragt, zo dat ’er fom-
tvds wel twintig om den Hals raaken, eer het
Gezelfchap fcheidt. In Vrankryk gefchiedt dit
ook nog wel, in de Vallen.
De meefte Haanen hebben, behalve hunne
moedigheid en fierheid, eene fchoonheid van
Kleuren, die hunne,.Gellalte zeer verfraait. Men
ziet ’e r , die Jaarlyks van kleur veranderen, c
welk hun byna onkenbaar maakt. Ook vindt
men ’er , die wanfehapen zyn. Aldrovan-
oos geeft ons de Afbeelding van verfcheide
Monfters van zulk foort, in ’t byzonder van
een Haan met twee Koppen op één L y f , van
een anderen met één Kop op twee Lighaamen,
van eenen met drie en van eenen met vier
Pooten. De Heer Reaumur heeft een Haan,
van dit laatfte flag, levendig gehad, die vlug
en vrolyk was, uitgenomen, dat de twee over-
tollige Pooten in 't gaan metkelyk hinder-
deB hem belettende de Hennen remeden. Zy
„aren bleeker, korter en dnnner dan de ande-
ren, hangende van agteren by den Aars.
* . Q T-Tnrrncn zvn van Natuure gehoornd
Hetenten Eemge Haanen zy , Trnn{t
der Kam- heeft >a 0ok gezien, die door Konit
men. ZO’
d e F a i s a n t e N. 3 5 3
zodanig geworden waren. De Heer du Hamel If.
befchryft ons, in zyn Vertoog over de Enting
der Boomen ( * ) , de manier om zulks ook te Hoof’d_
doen op Dieren, en zegt., dat het in de Haa- stuk.
nen-Kammen zeer wel gelukt. „ Als men de Hoenderen.
„ Kam een Vingerbreed boven het Bekkeneel
„ affnydt, zo wyken de randen in ’t midden
„ van één, en in die opening wordt een klein
„ Spoortje gedoken, niet grooter dan een Hen-
,, nipzaadje zynde, ’t welk men van een leven-
j, dig Kuikens Poot heefc afgefneeden. Ik deed
„ zulks, zegt deeze Natuurkundige , met ver-
„ fcheide jonge Haanen, wien ik een ftukje
,, van hun eigen Spooren op den Kop ftak.
„ Van veelen vielen zy af, door de beweeging,
„ welke zy met hunne Koppen maakten : maar,
,, ten einde van veertien Dagen of drie Wee-
„ ken hadden de Spooren, die niet afgevallen
„ waren, zig zo valt vereenigd met de Kam-
„ men , dat z y , in de Maand Juny inge-ent
„ zynde, op ’t end van dat Jaar reeds byna
„ een half Duim langte gekreegeh hadden. Ik
„ heb ’er gehad die ten einde van drie of vier
„ Jaaren, onderlfellende dat zy waren opge- .
, regt, meer langte hadden dan vier Duimen.
„ Zeker Autheur z e g t , dat hy dergelyk een
„ Hoorn
(*) Recherches fur la reunion des T laf es des ^Arbres ,
fur la façon dont la Greffe s'unit au Sujet fur lequel on
l'applique, &c. Mem.de l'Acad. Royale des Sciences’, de
l'An 1746.
J . D e s l , V . S t u k . Z