II, Dat men den Ouerhaan voor den allerzotften
Afdeel. Vogel uitgemaakt vindt (*) , kan zyn opzigc
LV. hebben op het gedrag ’t welk hy houdt in de
stuk." Paartyd, dat is, van ’t begin van February tot
Ouerhaan. aan het end van Maart. Dan ziet men hem,
ZyneZot-met het aanbreeken van den Dageraad en tegen
den Ondergang der Zonne , manhaftig pryken
met een opgezetten Hals en uitgefpreide
Staart, op den Stam van eenigen Boom, (lellen*
de zig in allerley Poftuuren, en maakende een
zeer zonderling Geluid , dat beurtelings herhaald
wordt, beginnende en eindigende met
een foort van Klap of Slag. Het zweemt, ee-
* nigermaate , naar het flypen van een Zeiffen,
o f naar ’t kraiïen van een roeftige Tuinmans
Boomfchaar; anderen zeggen dat het i s , even
o f men met een paar Stokken op een Tafel
trommelde ( f ) . Zo dra deeze Vogel zyn Geluid
doet hooren , 'en geduurende den gant-
fchen tyd, dat hy met roepen aanhoudt, is hy als
doof en geeft nergens agt o p , welk een Geraas
men ook maake, ja zelfs al wordt ’er op hem
gefchooten; daar hy op alle andere tyden een
zo fyn Gehoor heeft, dat het minde Gerugt
hem verfchrikken doet. ’t Is om die reden,
dat een bekwaam Jaager wel agt geeft van den
tyd
(*) Et Tetracem \oma quem nunc yecitare Taractm
Caperunt, e(l muit o ftultlffïma.
( f ) Exaffuat in ^Arboribus, efflans tinn itu tanquaw
I t f ta j i co r r ifitu r , zegt L ïnnjeüs.
tyd waar te neemen, wanneer hy die bewee- ^
gingen maakt , om hem te treffen , en niet Afdeel.
wanneer hy zig dil houdt. Dit Geluid onder- LV.
tudchen, hoe zot ook in fchyn, is eene ingee- STUK/
ving der Natuur, dienende om de Hennen, die ouerhaan.
in het Bofch verfpreid zyn , tot den Haan te
doen komen: zy geeven hem aRtwoord en komen
troepswyze onder den Boom , ’t welk,
dewyl de Haanen zig digt by elkander onthouden
, en ieder Haan verfcheide Hennen heeft
gelyk onder de Hoenderen, dikwils een gehede
Schaar uitmaakt. Zy komen dan van de Boo-
men en treeden de Plennen : want wy houden
het. voor een belachlyke Fabel, dat de Haan
zyn Zaad zou fchieten uit den Boom, en dat
de Hennen het in den Bek ontvangen zouden,
om bevrugt te worden.
De Geftalte van den Ouerhaan zweemt meer Geftalte.
naar die van een Kalkoen, welken hy in Grootte
byna evepaart, dan naar die der Hoenderen.
Men heeft ’er gevonden van veertien Ponden
zwaar , en gemeenlyk weegen zy tien ö f elf
Pond. Van verre vertoont hy zig zwart, doch,
als hy van naby befchouwd wordt, ziet men
dat zyne Veeren , meeflendeels zw ar t, door-
mengd zyn met allerley foort van Kleuren,
wit, rood, geel, groen en blaauw. Boven de
Oogen, en aan de zyden der Ooren, heeft hy
kleine roode Veertjes, die den Kop een weinig
rood maaken, Aan het onderfle van den Hals
is hy glanzig groen, gelyk de Eeixien. De
1. X) tii.. v, Sivk, twee