Ij. kome; het blykt dat hy zig kan fchikken naar
Afdeel, ons Klimaat, mids dat hy niet blootgedeld
Lil. worde aan de Winterkoude, noch aan die van
stuk. ' de Nagt. Uit de Voortteeling der Jongen is be.
kend, dat dezelven zeer naauw te wagten zyn,
en veel koedering behoeven (*). Hunne op-
kweeking en meding, ondertuflchen, geeft een
aanmerkelyk voordeel. Zonderling is het Geluid,
dat het Mannetje, vergramd of verfchrikt
zynde, maakt, en onderfchèidelyk van dat van
alle andere Vogelen. Alsdan blaad hy de Bord:
op, zet de Staart overend, als die der Paauwen
'en zyn Gelaat niet alleen, maar de Lellen in-
zonderheid , worden Bloedrood: de Voorhoofds-
Lel zet uit, wordt langer en hangt nederwaards.
De Baard aan de Bord groeit op het derde Jaar
eerd uit. Wonderlyk is de afkeer, welke zy
hebben van alles dat rood is gekleurd. Hunne
Spyze bedaat in Graanen , gelyk die der Hoenderen
; doch buitendien eeten zy , even als
dezelven , ook, Wormpjes, Infekten, en veel-
erley Kruiden en Vrugten. De Bladen der
Brandenetelen zyn zeer van hunne Smaak, en
men geeft die aan de Kuikentjes onder wit van
Eijeren , dat hard gekookt is,, gehakt zynde
( f ) .
G e f t a l t e . De Kalkoenen zyn grooter en lyvigcr dan alle
an-
(*) Vergelyk de Aantekening in 'f IV. Stuk deezer
fJat. Hiftotie , bladz. é r
(f) Zie Chomel , Huishoud. Woordenboek , op KaL"
XOltt.
andere tamme Landvogels, die men in Hokken
houdt. Men heeft ’er fomtyds gezien, zo vet
gemed , dat zy twintig Pond ophaalden. De
Vleugels zyn niet groot naar het Lighaam te
rekenen. Het Vleezig Lelletje op ’t Voorhoofd,
dat anders maar een Duim op ’t hoogde lang
is, zet zig wel tot de langte van drie Duimen
uit, en hangt over den Bek heen. Het Bon-
deltje Veeren op de Bord, zes Duimen lang,
dat uitdeekt, gelykende naar Varkensbordels,
wordt ook in fommige Wyfjes gevonden, doch
dan is het veel korter. De kleur is , gelyk in
alle Hok-Vogelen, zeer verfchillende. Veelen
zyn zwart, anderen grys , ros , w it ; anderen
hebben alle de Kleuren ondereen gemengd. De
zwarten hebben eenen groenen Glans , hoe dig-
ter naar den Stuit hoe zigtbaarer. Veele Veders,
die de Rug bedekken , als ook de bovenden
der Wieken, zyn aan ’t end als dwars
afgefneeden. De Staart bedaat uit agttien Be-
duurpennen , welken de Vogel byna loodregt
kan overend zetten en maaken ’er een Scherm
van gelyk de Paauwen, die drie vierden van een
Cirkel bedaat: met dit verfchil, egter, dat de
Paatawen het niet met de Staart, maar met de
Rugpennen doen, gelyk geméld is : ook vindt
men ’er die heerlyke Oogen niet in , als in de
Zonnefcherm der Paauwen. De Kalkoenfe Hen
doet zulks niet, en haar Lelletje op den Kop
is niet alleen veel kleiner, maar zy mid ook
de] Spooren, welken de Haan zeer dik, doch
1. Dkei., V. Stuk. Y 2 kort
ir.
Afdeel.
LIL
Hoofdstuk.