II, opzigte, kan men die van Frisch voegen
A fdeel.
LXV.
Hoofdstuk.
Zy zyn
Trekvoge-
lea-
wanneer hy dien aangaande zegt.
„ Ik heb aan de Pooten van eenige levendige
„ Zwaluwen, kort voor hun Vertrek, ’t een
, , o f ander gehegt, gelyk een Ring, een roo-
,, den Draad, met Waterverw gekleurd. Nu is
55. het zeker, dat ’er die kleur afgegaan zou zyn,
,, indien zy eenigen tyd in ’t Water gebleeven
„ waren. Niettemin kwamen die zelfde Zwa-
5» luwen in ’t Voorjaar wederom, en zogten
„ hunne Nefiplaats o p , met den rooden Draad
39
9*
33
aan de Pooten. Indien ook deeze Vogelen,
geduurende den Winter, zo veele Maanden
onder Water bleeven , hoe zouden zy dan
kunnen Adem haaien: want men weet, dat
» zy geen Kieuwen hebben , noch dergelyke
„ Longen als de Viflchen. Zo men antwoorden
„ mogt, dat zy in ’t Water leeven gelyk de
„ Kinderen in ’s Moeders Ligbaam: waar is dan,
„ in hun, ’t Ovaale G a t , daar ’t Bloed kan
,, doorgaan, zonder de Longen te paileeren?
, , Deeze Vogelen moeten zelfs van een plaats
, , komen daar zy allerley Leeftogt gehad en
?5 gevloogen hebben: want hunne Vederen zyn
5, netjes gelchikt, als zy weer verlchynen: zy
,, zyn door Honger niet vermagerd ; aanftonds
„ paaren zy en maaken hun Neft.
De Héér Reaumur was ook zo vreemd van
dit denkbeeld, dat hy het niet gelooven kon.
De Groot Marfchalk van Poolen, die hem beloofd
hadt, Zwaluwen, van onder ’t Ys gehaald,
haald, te zullen bezorgen; kwam, zo min als II.
anderen, zyne beloften naa. En de Berigten zelfs, Afdeel*
die men van het vinden deezer Zwaluwen aan HooF^_
klompen,onder W a te r , heeft; gelyk in Noor- stuk.
wegen zulks een bekende zaak en gantfch niet
ongewoon zou zyn , naar’t gene P ontoppi dans
fchryft (*); zyn zeer ongerymd. Aan den ee-
nen kant, naamelyk, is ’tonmogelyk, dat, in
zulk een geval, niet hetgrootfte deel der Zwaluwen
, in het fchraale Saizoen, door Viflchen
van allerley foort en Waterflangen , zou ver-
flonden worden: aan den anderen kant is het te-
genftrydig, dat de Zwaluwen, uit het Water op-
gevifcht, en in een warm Vertrek tot bewee-
ging en tot vliegen gebragt, niet langer dan een
Uur leeven, en anderszins, zo ze ’er tot aan het
Voorjaar in gelaten waren , gezond en frifch
zouden te voorfchyn komen. Miflchien zyn ,
nu of dan eens , eenige Zwaluwen, van den
Winter overvallen, en zig in ’t Riet verfchoo-
len hebbende, by toeval in der Viflcheren Netten
geraakt, die zig verbeeldden, dat zy uit het
Waterwaren opgehaald. De verkleuming van
Dieren, door de Koude, is niet zonder voorbeeld,
en het kort Leven der Zwaluwen, na de koestering
door de Warmte van een Kachel, ftrekt
tot een bewys van haare verzwakking en van
de onbekwaamheid van zulk een Winterwoo-
ning.
De
(-j) Naturl. Hifi. yen Horwegen. II. ïh . bladz. 187.
I, C eel. V. Stuk,