XXXIII
Hoofdstuk.
Haam.
Kernner*
kén.
Soorten.
XXXIII. H O O F D S T U K .
Befcbryving van ’t Geflagt der M eeuwen , waar
onder de Kok- en Mantel-A t a r a , de Kutke-
Gaap, Burgemeefter, Raadsheer, Spotter af
Lachende Meeuw, Malmokke en Strontjaa-
ger; meeji Groenlandfche Vogelen.
DE Naam van Meeuw wordt by ons gegeven
aan zekere bekende Vogelen , die
men in ’t Latyn noemt Larus, in ’t Franlch
Ooiland of Mouette ,in ’t Engelich Mew of Gidl,
in ’t Hoo'gduitfch Mewe of Mow. De Hoorwegers
geeven ’er den naam van Maage of
Maafe aan , die van Xfarleille noemen hem
Gabian, fommige Italiaanen Oca, en de Vene-
tiaanen Crocalot ■
De Kenmerken der Meeuwen zyn: een ongetande
, regte , Mesrvyze B e k , aan de punt
fchuins afloöpende: de Onderkaak beneden de
punt bultig: Itreepswyze Neusgaten, die naar
vooren toe wyder zyn dan agter. Volgens
Brisson is de Bek haakswyze aan de punt i de
Onderkaak van onderen hoekig. De Pooten,
welker Schenkels in alle deeze Vogelen van
Veeren zyn ontbloot, Haan omtrent het midden
des Lighaams en zyn korter dan hetzelve.
De laatftgemelde Heer heeft vyftien Ver-
fcheidenheden van ^leeuwen, waar onder zes
Soor-
Scorteü van L inn.lus begreepen zyn , als ff.
Volgt. - AfdeeL.
XXX1IL
( i^ Meeuw, die witagtig is, met een grysag* Hoofd-
tige Rug, de Staartpennen uitgenomen de bui- STUK'
tenjlen zwart, de Voeten drie - Vingerig. Trida&yfct
# - Wintcr-
Deeze wordt van de Engelfchen Winter-Mew Meeuwtje,
geheten, welken naam hy ook by fommige Schry-
vers heeft, inzonderheid by K l e in ; anderen
noemen hem de bruine, doch zyne bruinheid
heeft alleen plaats aan de K e e l, en in eenige
Vlakken op den Kop; voor ’(^overige is hy van
onderen wit eg van boven Afchgraauw. De Bra-
Illiaanen noemen hem Guaca, Giiacu, de Engel-
fchen, in de Provincie van Cambridge, Coddy
Moddy.
Deeze, die de gewoonë Meeuw der Binnen- Kutke-
wateren in geheel Europa is , heeft omtrent de x l
grootte van een wilde D u if, en verfchilt in kleur i '
niet veel van de Kutke-Gaap van Martens, een
Groenlandfche Vogel; ook onder den naam van
Galetra en Galedor in Italië bekend, welken de
Heer Brisson noemt Afchgraauwe gevlakte
Mouette, hier voor afgebeeld. Hy heeft van
zyn Geluid, dat naar Kudge-Chef zweemt, zyn
naam gekreegen. Van deszelfs Slagpennen, de
zes van den eerften rang aan ’t end, zyn de vier
bui-
(il Larus albicans Rorfbcaneicente, ïvcdlricibus cxc-p-
to extimo nigris, l'edibus rriclaöylis. Syfl. JSTat. X. Gen.
69. Larus hybernus. A lb, ^Ay. II. p. 80. X> g_ LarWJ
ciasreus. Bell. ^Ay. Raj. ^ty, I38. E.
1. Deel. Y, Stuk,