Ij trent het midden van Maart maaken z y , op den
Afdeel. Grond, hun Neft van Bladeren, Stroo en droo-
LIV. ae Kruiden, in ’t allerdigtfte Kreupelbofch. Zy
stuk. willen niet gaarn beflooten zyn , en leggen,
hoe naauwer het Hok is , hoe minder Eijeren.
Veeltyds geeft men hunne Eijeren uit te broe-
den aan Hoenderen , die ’er dertig dagen op
zitten moeten. Men voedt de uitgekomen Pul.
len met Mieren-Eijeren , Sprinkhaanen en andere
Infekten, die men voor hun vangen
laat.
DeFaifanten zyn gulzig en eeten zelfs Vleefcb.
Als ’er verfcheidene by elkander opgeflooten
zyn , en een hunner ziek wordt of kwynende ,
pikken de overigen hem zo lang, tot dat hy
fterft, en eeten hem dan op. Ook wordt verhaald
dat zeker Jaager , in de Winter op de Jagt
zynde met den Koning, terwyl de Grond met
Sneeuw bedekt was, ziende een troep Vogelen
bezig aan ’t verfcheuren van een Kreng, daar
op zyn Snaphaan lofte , en bevondt, dat hy
wel zo veel Faifanten als Kraai jen getroffen
had. Zy hebben ook Ongediert , gelyk de
Hoenderen, vooral indien zy geen ruimte kunnen
vinden om zig in ’t Stof te wentelen en te
pluizen. Zy zyn zo geil niet als onze Haanen,
doch in de Paartyd vegten de Mannetjes wel
om d eW y fje s , en fomtyds zo vinnig, dat een
van beiden fneuvelt.
Voorttee- L ongouüs merkt, in zyne Samenfpraak over
BnS- de Vogelen, aan, dat de Faifanten, eerft gevangen
gen zynde, in Kwaadaartigheid uitmunten, ont- n.
ziende .noch de Hoenderen , noch den Paauw Afdeel.
ze lf, dien zy dood byten en verfcheuren; maar
dat een Falfant, tam gemaakt zynde, de Hok- stuk.
Hoenderen treedt , waar uit Eijeren voortkomen
met zwart geftippeld, en Jongen die zeer
naar de Faifanten gelyken; zo dat men van de
Hennetjes , uit deeze Eijeren voortkomende ;
in de tweede of derde Broed volkomene Faifanten
zou kunnen teelen. Dus ware één Faifanc
in ftaat om een geheele Volière met Faifanten
op te vullen. Dat zodanige kruifingen van. het
Ras ook met andere Vogelen kunnen gefchie-
den, blykt uit den genen , die in Oktober des
jaars 1759 , in Engeland , in een Bofch ge-
fchooten werdt, en de gemengde Kenmerken
hadt van een Kalkoen en Faifant, door den
Heer E dwards afgetekend (*).
De grootte van den Faifant is ongevaar als Geftalte.
die van een Kapoen, doch de geftalte zweemt
meer naar die van een Pappegaay. Men kan
hem , door de langte en wigswyze gedaante
van de Staart, niet minder dan door de fraaiheid
van zyn Pluimagie , zeer gemakkelyk onder*
fcheiden van alle tamme eD wilde Hoenderen.
Zyn Staart is van byna twee Voeten en dus
veel langer dan het Lyf. In de Paartyd heeft
het Mannetje, ter wederzyde van den Kop, een
klein bosje Veertjes of Kuifje, dat Goud-groen
is , als Hoornen. De top is donker-groen, de
zy-
(*) Pbiltf. Tranfaü. YoL. LI. Part.xfor 1760.p.§33.
I. Deel. V. Stuk. B b