XXXII.
Hoofdstuk.
Soorten,
T.
^Arclicm
IfOtntpe.
Hy heefc in zyn Geflagt van Colymbi'el f , in
dac der Mergi zes Verfcheidenheden, waar onder
de vier foarten van L innaus zyn begree-
pen, als volgt.
( 1 ) Duiker met onverdeelde palmpooten, de Keel
purperagtig zwart.
Deeze Vogel wordt van de Schryvers Colym-
bus ArcUciis geheten. De Engelfchen geeven
’er den naam van Diver o f Loon aan, de Swee-
den noemen hem Lom o f Lomm, die van Noorwegen
en Ysland Lunnne, welke naam van fom-
migen ook aan de Zee-Hen toegepaft wordt,
die onder de Pappegaay-Duikers behoort, als
gemeld is. Sommigen willen, dat deeze Naam
wegens den waggelenden gang, dewyl zy van
agteren als verlamd fchynen , aan deeze Vogelen
zou gegeven z y n ; doch zy hebben dit met
yeele anderen gemeen.
De Lom is zeer gemeen op de Meiren en Moe-
raffen van Sweeden, en hy wordt ook in Noorwegen,
op de Faro-Eilanden en op Ysland, ja
pok in Groenland veel gevonden, zynde fomtyds,
wel twee-en-derfig Ponden zwaar. Hoewel hy
zig
(1) Colymbus Pedibu? palmatis inclivifU ,*Gulture nigro-
purpurafcente. Syfl. N a t. X. Gen. 68. Faun. Suec. 121.
I t . Cohtl. 341. Colymbus Aröicus,Lximme.W o r m . M us.
304. T. 305’. Will. Om. 259 T. 62. R aj. i2y.O-
liG. Mus. I f i i . T. ï. f. 2. Mergus maximus Ferroëna
fis f. Arcticui. C lus. Exot. 102. Colymbus Collo rubro,
Ppw. 97. T. 97. 8c 146. T. 140.
zig meel! op verfch Water onthoudt, zo komt jf,
hy ook wel aan Z ee , tot het zoeken van zyn A fdeel.
Voedzel, dat in kleine Vifchjes, Wormen en
dergelyk Aas beftaat, duikende ten dien einde stuk.
wel twaalf of zeftien Vademen diep. Hy maakt Lomme.
zyn Neft aan ffen Oever, in het Riet o f andere
Ruigte, zeer digt boven ’t Water, enfehoon
hetzelve tot in het Neft komt, blyven zy doeh
zitten te broeden. Het Wyfje legt een paar
bruine Eijeren, en zy houdt beurtwifleling met
het Mannetje, geduurende de vier Weeken,
dat de*Broedtyd duurt. Onder ’t Eijer - leggen
maakt deeze Vogel een naar Geluid. even als
dat van een Menfch, die in Levensgevaar is;
en, in tegendeel, fchreeuwt hy fomtyds op een
gantfeh anderen Toon, vliegende hoog boven ’t
Neft in de Lugt, en roepende Turckeraff. Uit
dit laatfte voorfpelt het Landvolk droogte en
mooy W e e r , na langduurige Wind en Regen:
het andere is hun een Voorteken van flegt
Weer. t i
De Noorwegers leggen zig zelden op het van- op
gen of dooden van de Lommen toe, om dat zy
derzelver Vleefch veragten; maar deYslanders
zo veel te meer, die van het Vel met de Vec-
ren gebruik maaken om zekere Mutfen.te vervaardigen
, welke zeer warm zyn , genaamd Lóm-
men-Kappen, of Kabbutz in hunne Taal, waar
van mooglyk de benaaming van Karpoets, een
foort van Reismuts onder ons bekend, haaren
oorfprong heeft. Ook wordt het bereide Vel met
L Dsei. Y. Stuk , I 4 VCei