II.
A fdeel.
LXIII.
HoofD»
STUK.
XXIV.
S »ecica.
Blaauw»
borftje.
tig, de Staartpemen ros, het middeljle paar
zwart, naar buiten rosagtig.
' Decze, die van L inn&us in Sweeden fchynt
waargenomen te zyn, wordt van B risson aan.
gemerkt als een zelfde met den Muur-Nag-
tegaal. .
(24) Kwikjlaart met de Borjl Tzergraauw,
blaauw gebandeerd , de Staartpemen bruin,
doch naar den wortel Roefikleurig.
Hoewel deeze den bynaam van Sweedfche
voert j wordt hy egter ook in Duitlchland,
omtrent Straatsburg, gevonden , volgens G es«
nerus , alwaar men hem Wegfleckin noemt.
B risson ftelt hem voor, onder den naam van
Gorge.bleue, dat is Blaauwkeel o f Blaauwborlt-
je. De JVydengyckerlin, dien L innjEüs als een
Verfcheidenheid tot deeze Soort betrekt, is,
volgens B r is son , het Rietzingertje, hier voor
befchreeven. F risch noemt hem Roodftaart
met een blaauwe Borft; in Sweeden heet hy
Carlsrufis
, intermedio pari nigro extrorfum rufefcente. Faun.
Snee. 227.
(24) Motacilla Pedtore ferrugineo fafcia coerulea, Ree»
ricibus fufeis verfus bafin terrugineis. Syfi. Kat. X Mo.
tacilla Pectore coeruleo : macula flavefcente albedine
cindta. Faun. Snee. 220- Wegflecklin. G esn. 796.
A ldr- Orn. 749. WiLl - Orn 160. R aj. Aty. 78. Ru«
ticilia Gutture coeruleo. Euw. ^Ay. 28. T. 28. Phoeni.
curus Pedtore coeruleo. Frisch. Aty. III. T. 19. f. 3.
4. B. Wydengyckerlin. Gesn. Aty> 796.
Carlsvogel. De grootte is als het Roodftaartje:
de woonplaats in de Bergagtige deden van
Europa.
(25) Kwikjlaart die van boven, blaauw is, van
onderen geheel rood.
Men zou deezen, met B risson en anderen,
blaauw Roodborjlje kunnen noemen , doch de
Engelfchen geeven ’e r , volgens C a t e sb y , den
naam 'aan van Blewbird, dat is Blaauwvogeltje.
Hy is een weinig grooter dan ons Roodborftje,
en onthoudt zig niet alleen in geheel Noord-A»
merika, maar ook op de Bermudesjen Weft-
indifche Eilanden.'
LXIII.
Hoofdstuk.
XXV.
Sta ds..
Blaauwvo*
gehjé.
(2 6 ) Kwikjlaart die blaauw is, met de Buik
Pipit van
Suriname.
en Dyën rosagtig.
Van K l e in wordt deeze blaauw en rood
bonte Nagtegaal, van E dwards blaauwe Vliegenvanger
met een rooden Buik geheten. B r is son
plaatft hem, in zyn Vygen-eeteren Geflagt,
onder de WeftiDdifche Vogeltjes Pipit genaamd,
waar van hy ’er vier heeft, twee groenen,
naamelyk, een van Cayenne , een van Brafil;
twee blaauwen, een van Cayenne, een van $u-
| ri-
(2y) Motacilla fupra coerulea , fubtus rota rubra, Syft*
Kat. X. Rubecula Dorfo coeruleo. Catesb. Car. I. p,
47. T. 47. Edw. Aty. 24. T. 24.
(26) Motacilla coerulea, Ventre Clunibusque rufefcen-
tibus. Syfi. Kat. X. Mufcicapa coerulea , Ycnire rubio *
Euw. Aty. 22. T. 22.
I. OEElt V, Siuk, O O 4