37o B E S C H f c Y V I N G V A M
TI. zwakheid vanzyn Hals. Deezen Muur, nog.
A fdeel, thans, moet het doorbreeken, en de beklein-
.k'V. ming zelve is hier toe behulpzaam. De Hen
stuk. ' doet daar toe niets ter wereld: anders zou die
Htcudertn. KonHige Uitbroeding niet gelukken. De Pul
zit als een Kluwen te famen gerold, en vertoont
zig gelyk een Vogel die flaapt, hebbende den
Bek ingeHoken onder de regter Wiek. Maar,
als de tyd haares uitkomens nadert, klopt zy
met den Bek zo flerk, dat men ’ t dikwils hoo-
ren kan, en by herhaaling zo lang , dat ’er een
fcheurtje in komt, De beklemde plaatzing
befluurt haar Werk, om altoos tegen een zelfde
gedeelte van de Schaal aan te kloppen met
de punt des Eeks, en de zwaarte van den Kop,
die naar ’t L y f te rekenen zeer groot is', vermeerdert
de uitwerking van het kloppen, die
zig byna altoos naby het dikke end van ’t Ey
openbaart.
Als de Spleet gewaarwordelyk is , zegt men
dat het Ey gepikt zy. Somwylen fpringen ’er
kleine flukjes a f , die een gedeelte van het
Vlies, ’c welk de Eijeren inwendig bekleedt,
bloot laaten, zonder dat zig daar in het minfle
icheurtje vertoone. Dit heeft het denkbeeld
beveiligd, dat de Eijeren door de Hen gepikt
worden: doch men heeft niet in agt genomen,
dat de uitrekbaarheid van het Vlies de klopping
gedoogt, zonder te breeken; even zo min als
het Papier , dat men binnen aan een Bierglas
had geplakt, breeken zou door het aan Hukken
Haan
d e F a i s a n t e n . 371
flaan van ’t Glas. Als ’er Hukken van de TT.
Schaal of Dop zyn afgefprongen, is ’t een ande- Afdee&.
re zaak : de volgende kloppingen doen dat
Vlies fcheuren en geeven Lugt aan het Kuikent- stuk.
je , dat ’er fomtyds in een Uur,fomtyds ineen Hoenderen,
Etmaal, na dat het pikken eerlt gemerkt i s ;
uit te voorfchyn komt.
Op dergelyk eene wyze gefchiedt het uitko- ’r Uitkomen
men der Pullen van allerley Gevogelte, en de det 1 lllien*
genen, die zeer flornpe Bekken hebben , gelyk
de Eenden, verrigten dit Werk byna zo vaardig
als de genen, welker Bekken zeer fpits zyn.
Ook heeft de Schepper de hardheid der Eijer-
fchaalen ge-evenredigd naar de kragt der Beefl-
jes die dezelven moeten doorpikken. Wat zou
het zyn , indien de Eijercjesvan de Mofchen,
Vinken en Kanary-Vogeltjes, om van veel kleineren
niet te Ipreeken , zulke harde Doppen
hadden als die der Hoenderen ? Hoe zouden
die der Struisvogelen, welken byna Steenhard4
zyn, kunnen doorgepikt worden van zo zwakke
Pullen als de Kuikentjes zyn ? T e vergeefs
is de bekommering van fommige Boerinnen,
die de Eijeren eenigen tyd in warm Water leggen
, om de doorpikking gemakkelyker te
maaken. De Natuur heeft, waarlyk, genoegzaam
voor zig zelve gezorgd 1
De tyd, wélken de Pull doorbrengt in het
uitkomen, gaat niet verlooren. Middelerwyl,
naamelyk, flurpt dezelve door den Navel het
overfchot van het Doijer in, dat haar een geruimen
1. Dek,. V Stok. A a 2 tyd