II. (12) Eend met een rolronden Bek, het Wajch,
A fdeel. ^gteren in tweeën gefpleeten en rimpelig,
XXV •
Hoofd- g y je Engelfchen wordt deeze St. Kutherts-
^ x ii* Eend f C ^ nas Farnenfis geheten, om dat hy
Moii'jji'ma. by ons nergens, zegt Rajus, dan op het Ei-
gd.,der V0’ landje Farm, dat bezuiden den Golf van Edenburg
aan de Kuif van Morthumberland legt,
broedt of gezien wordt. De Yslanders noemen
hem Aedder-Fugl, de Noorwegers Edder-
Fugl en de Duitfchers Eyder-Ente. Dus is de
naam van Eider of Eider-Vogel in algemeen ge.
bruik geraakt, hoewel men hem ook,by K l e in ,
Berg-Eend, en by E dwards grooie zwart en
witte Eend getyteld vindt.
Deeze Vogelen worden niet alleen langs de
Zeekuften van Noorwegen, maar ook in Groenland,
op Ysland en de Faro-Eilanden, in groo-
te menigte gevonden , en het fchynt dat zy zig
daar des Winters, alwaar het tuiTchen de Ei.
landjes en Klippen, door de fterke beweeging
der Zee, altyd open Water is , onthouden, lee-
•yende van Vifchjes, Moffelen, Wier en Zee-
Gras. Zy duiken ten dien einde, onder Water,
fomtyds wel tien o f twaalf Vademen diep. In
i Voorjaar komen z y , in groote menigte, op
den
(si) Anas Roftro cylindrico , Cera poftice |bifida ru-
go fa. Faun. Suec. 94. Anas plumis molliffimis. Barth.
lAiï- I ’ p. 90. Wobm. Mus. 31O. W.iLii> Orn, 377,
R aj 141« Anas magna nigra Sc alba. Enw.
S& Tden
Oever, om hunne Nellen' te maaken op H*
de Eilandjes ofRotfen, ’t z y tuffchen Steenen, A^ E^L
o f in Groente en Struiken. Het Wy fje legt Hoofu^
vy f of ten hoogllen zesEijeren, die groenag- stuk.
tig en van grootte als der Ganzen, doch een Eider-
weinig langwerpiger zyn. Wanneer men die cgeL>
eerlte v y f Eijeren wegneemt, zo legt zy ’er
weder drie, doch in een ander Ne ft, en , als
. zy ook deeze kwyt raakt, legt zy maar één Ey
voor ’t laatfte. Vier Weeken zit zy alleen te
broeden, en het Mannetje houdt, middeler-
w y l, de wagt; zo dra een Menfch o f Dier haar
nadert, fchreeuwt het huhu en waarlchouwt
haar dus: waar op zy de Eijeren met Mos of
Veeren toedekt, en zig by ’ t Mannetje te
Water begeeft. Niettemin wordt z y , wanneer
de Eijeren zyn weg genomen, deerlyk van ’t
Mannetje geflagen , ja fomtyds verlaten j als
wanneer zy zig vervoegt by een troep andere
Wyfjes , welken het zelfde is bejegend.
Weinige Dagen na dat de Jongen uicgekomea
zyn , neemt de Moer hun mede in Zee en ver-
laatze niet, zelfs in ’t grootfte gevaar. Men
heeft gezien, dat de Moer hun op de Rug
nam, om te fchielyker voort te kunnen zwemmen
o f loopen, en dus de vervolging met hun
te ontkomen. Een myner Korrefpondenten (zegt
Pontoppidans ( * ) ,) heeft waargenomen, dat
deeze Vogelen , alzo de Raaven en Kraaijen
zeer
(*) $ift bon II. Th. p. 135.
I.Dkü. V.Sto*. C 5