IL
.Afdeel.
XXV.
Hoofdstuk.
XXIV.
Tenelopt,
Smient.
E n t, en Loeffel-Endte; ’t welk de Engelfchen
met Spoon-bilTd puck uitdrukken. De Swee-
den noemen hem Brunnacke. Hy behoprt onder
de Breedbekken, en wordt van de Vene-
tiaanen, wegens zynen roodagtigen o f vaalen
Kop, Capo rojjo geheten.
(24) Eend met de Staart eenigermaate fcherp ,
van onderen zwart ; den Kop bruin, het Voorhoofd
wit.
Men vindt deezen by de Ouden genaamd
Bofchas en Penelope; welke beide naamen van
een duifteren oorfprong zyn. Wat den laatflen
aanbelangt; men wil dat Penelope, de Huisvrouw
van Ulyfles, dat voorbeeld van Kuis*
heid, door haare Ouderen in Zee geworpen
zynde, van zodanige Vogelen is behouden o f
opgevoed : de andere zou van een Griekfch
woord, ’t welk Aazen betekent, afgeleid moeten
worden. In *t algemeen is de naam Fluitende
Eend , om dat by een fyn en piepend
Geluid maakt; weshalven de Katalogners hem
noemen P iu la , de Duicfchers Pfeif-Endte, de
Engelfchen Whewer o f Wbijlling Widgeon, en
de Franfchen Canard Siffleur. W y geeyen ’er
den naam van Smient aan, die van het Hoogduitfch
(24) Alias Cauda acutiufcula fubtus fligra , Capite
brucneo ,Fronte alba. Faun. Suec. 105. Penelope. Gesn
108. A ldr. Orn. L. 19. c, 38. Jonst. A y . L. 49.
Will. Orn. 288. T. 72, Raj, -A i, 146. Anas fiflularis*
Alb. -Ay, II, p, 88. T. 99,
duitfch Schmey afkomflig' zou kunnen zyn ; de
Sweeden noemen hem Wriand.
Deeze Vogel komt aan de Zee-Kullen, en in
de Moeraflen van Europa, zeer menigvuldig
voor. Hy is kleiner dan een Eend. De Kop ,
en ’t bovenfte van den Hals, zyn in het Mannetje
Kaftanie-bruin, in het Wyfje rosagtig, in
beiden met zwart gevlakt: van onderen zyn zy
beiden w i t ; van boven het Mannetje witagtig
graauw, met zwarte dwarsllreepen, het W'yfjs
bruin-graauw, de randen der Vederen rosagtig.
Het Mannetje heeft, op de Wieken, een Goudgroene
Vlak: de Staartpennen zyn in beiden
•bruinagtig, met witte randen; de Bek en Pooien
blaauwagtig en zwart.
Onder de Silezifche Vogelen wordt een gekuifde
Smient epgeteld, die ook roodagtig is
van Kop, Kuif en Keel, hebbende den Hals,
Borft, Buik en Stuit zwart, doch voor ’t overige
Wynagtig Afcbgraauw zynde over ’t L y f
en Staart :* de Oogkringen hoog- den Bek
bleek-rood, gelyk ook de Pooten , en twee
halfmaans wyze witte Vlakjes op de Schouderen.
Deeze is prooter dan een Eend en leeft
aldaar ook in de Moeraflen. Van de Duitfchers
wordt hy Brandt - Endte, als ook Rotthals en
Rott-Kopff geheten , wegens de roflè kleur van
zynen Kop en Keel. De Italiaanen noemen hern
Capo rojjo maggiore, of groote Rood-Kop.
Iï.
Afdeel.
XXV.
Hoofdstuk.
Gekuifd«
Smient.