]I. den ’er geele gevonden, zo de Schrvers rhef-
A fdeel, den, en fomtyds graauwe met een geele Staart.
LXI1. Men wil ook, dat ’er de Kanarie-Vogelen wel
stuk. mee Paaren* c welk gelegenheid zon kénnen
Mofch. geeven tot die ongewoone Kleur.
Gebruik. De graauwheid der Moffchen , die naar ’ t
Gewaad van fommige Monnikken zweemt , zou
’er den Franfchen naam Moineau aan gegeven
kunnen, hebben, gelyk Bellonius meent. De
Latynfche naam Poffer is, volgens Schwenkfeld,
afkomftig a patiendo, om dat zy de Vallende
Ziekte onderhevig zyn, die, volgens Joubert,
in Languedok -de Kwaal der Moffchen geheten
wordt. Sommigen willen, dat zy deeze Kwaal
ook zouden overzetten, niet alleen aan de genen
die ’er van eeten, maar ook aan zulken, die
Matrasjes o f Kuffens gebruiken , met Moffchen-
Veercn gevuld. En f hoe ongerymd dit ook
voorkome, aan iemand die de gezonde Reden
plaats geeft; men vindt, in de Hoogduitfche Verhandelingen
, Waarneemingen om het een, zo
wel als ’t ander, te beveiligen (*). Veilligfl: zal
men derhalve zig daar van onthouden, zo lang
men beter Spyze heeft. De Drek is fcherp,
gelyk uit de Hiltorie van Tobias fchynt te bly-
ken : hy verbyt de Kleur van ’t Laken , en
met een weinigje kan men de jonge Kinderen
Afgang maaken. Als Zeep gebruikt , om de
* Han*
(*) Zie Ephem. Natur. Curi»for. Dec. II, Ann. III.
pag. 372. & Ann. VII. Append. pag. 133.
Handen te waffchen, maakt hy het Vel blank
fen zagt.
(28) Vink met de Slag- en Staartpemen bruint
bet Ligbaam grys en zwart} op de Wieken
een dubbele witte Jlreep.
Deeze wórdt, ih ’t algenieén , Bergmofcb
geheten , dóch' het gemeene Volk , ih Engeland
, noemt hem Ü^hiie-Cap , zegt Charle-
tón , om dat hy een wit plekje h e e ft, aad
ieder zyde van den Kop. Brisson geeft hem
een witte Kraag om den Hals; doch L inn^ uS
maakt geen gewag van eenig verfchil met den
Huismofch, dan dat hy kleiner is en een dubbele
witte ftfeep op dö Wieken heeft. In
’t Mannetje' is de Kop róodagtig bruin van
boven en de Keel zwart.
Den Wilden Mofëh van AèdrovAndüs óri-
derfcheidt de Heer Brisson j by den naUm van
Veldmofch of Friquet, , van de anderen : doch
het verfchil van deezen met den Befgmofchi
ten minlten met dien waar van Charleton
fpreekt, fchynt my toe zeer klein te zyn.
Beiden vindt menze in de Berg- en Bofchag-
tige plaatfen van Europa , alwaar zy in gaten
van Boomen neltelen , en zig daar ook ver’-
fchui-
(28) Fringilla Remigibus Reflricibusque fufcis, Corpo*
re grifeo nigroque , Alarum fafcia alba gernina,
N*t. X. Pafler Montanus. Aldr. Orn. T. 25. c, if,.
Ólin. *Ay. 46. R aj. */iV' 87.
I. D&ei. V. S lik NM
ff.
Afdeel;
LXII.
HoOFDi
STUK.
XXVIII.
jy ion ta n a»
Bergmofeh.-
V’eldmofclfc