35<5 B t S C H R Ï Y l N C V A N
jj Algemeen is hetGerugt, dat ’er fomtyds, in
A fdeel, de Neften der Hennen, Haanen-Eijeren gevon-
L 1V. den worden, welke de Boeren zorgvuldig aan
^ tuÏ ' ftukken ,treeden, vreezende dat ’er , indien zy
Hoenderen, die bewaarden, een Slang, Krokodil of Bafilis*
Haanen- kus, uit voortkomen mogte. In de Verzame.
Eijêren. jjngen j er Duitfche Natuur-Onderzoekeren vindt
men drie of vier Waarnequingen van Eijerleg.
gende Haanen, waar onder één, omtrent agtjaa-
ren oud, in dertien Dagen tien Eijeren zou gelegd
hebben, wat grooter dan die der Duiven, zeer
dik van Dop en zonder Doijer. By de Ontleding,
egter, werdt geen Eijerftok, of iets by-
zonders, in het Beeft gevonden; waar uit klaar
b lyk t, dat* men bedrogen zy geweeft. Anderen
hebben zulke Eijertjes wel dertig Jaaren
bewaard , zonder dat ’er iets uit voortkwam.
De Heer de l a P e yronie geeft ze lfs , in de
Verhandelingen van de Koninglyk Franfche
Akademie, een Vertoog, om het Vooroordeel
dienaangaande geheel te verbannen (*).
Deeze Heer heeft het bedrog ontdekt. Na
dat 'hy verfcheide zulke Eijertjes gekreegen
hadt, van een Boer, die hem verzekerde , dat
dezelven van een Haan gelegd waren, en, indien
zy uitgebroed werden , ontwyfelbaar Slangen
voortbrengen zouden; zo opende hy eenigen
derzelven, en vondt, wel is waar, in plaats van
Doi-
(*) Obferyatio» fur les petits Oeufs de Poule , fans
Jaune , que l'on appelle yulgairemcnt Oeufs de Cocq,
Mem. di 1'Acad, Royale dei Sciences, de 1’An 1710.
Doijer , daar in een gekrinkeld Lighaampje,
’t welk eenigermaate naar een Slangetje geleek:
maar de anderen , een Maand gebroed zynde, Hoofd,
bragten niets voort, en, dezelven openende, be- stuk.
vondt men alleenlyk, dat het Wit wat dunner Hoenderen.
was geworden. Voorts opende hy den Haan,
die ook geen Eijerftok hadt, of in eenig op.
zigt verfchilde van de gewoone Haanen. Daarna
berigtte hem de Boer , thans geen Haan
meer hebbende , dat h y , niettemin, dergelyke
Eijertjes in ’t Neft vond, en ontdekt had, hoe
dezelven gelegd waren van een Hen ; welke hy
aan den Heer de l a P eyro nie bragt. Zie hier
welke byzonderhedenjn dit Beeft werden waargenomen.
De Hen kraaide byna als een Snotterige Haan,
met veel geweld: haar Afgang was' dun en geel,
als Eijer-Doijer in Water gemengd , en zy
leid’ dergelyke kleine Eijertjes, ontbloot van
Doijer. Aangaande dit Stuk was men dan
verzekerd. By het openen vondt men aan
den Eijerftok * een Blaas, van grootte als een * Oyarsum
Vuift, vol helder Water, waar door de twee
deelen der Eijerbuis f zodanig vernaauwd ten f oiid»Ü»s
famengedrukt werden, dat een Ey van gewoone
grootte ’er niet door zou hebben kunnen
gaan. Bovendien was de Buik gevuld met een
geel Vogc, waar in kleine brokjes dreeven als
hard gekookte Doijer, ’t welk een tweede
foort van Waterzugt maakte, die zeer zonderling
was. Nu verbeeldt hy z ig , niet zonder grond,
i, Dsïl. Y* Stuk, Z 3 dat