ir. brokjes Yzer en andere harde dingen doen inflok-
Afdeel, ken, welken hy, wel is waar, niet verteert.,
„ maar wederom van acteren looft (*\ Zv ftrek.
Hoofd- , , . . , , .
stuk. ken hem, buiten twyrei, even als de Steentje
s , Schulpen en Kalkgruis , aan de Hoenderen
en Ganzen, om door de wryving in de Maag
de Verteering der Spyzen te bevorderen. Hierom,
egter, behoorde men niet voor een Fabel
uit te maaken , dat de Vogelftruis Yzer eet:
want wie heeft ooit gedagt dat daar in zyn
Voedzel beftaan zoude. Str a bo meldt reeds,
dat Vrugten van Geboomte zyne Spyze waren
( I ) . Miflchien eet hy ook Slangen en andere
kruipende Dieren: immers hoe zal men ’er
anders, in de dorre Zandwpeftynen ,. genoeg-
zaamen Leeftogt voor vinden.
Sterkte en ' De fterkte en fnelheid van deeze Beeften is
fnelheid. zonderling. De Heer Adanson verhaalt, dat
hy te Podor, een Franfch Fort hoog op aan de
Rivier van Senegal , twee jonge Struisvogels
zag, die men federt omtrent twee Jaaren aan
dat Komptoir hadt opgevoed. Op den groot-
ften derzelven deedt hy een volwaflen Neger
gaan zitten, op den kleinften twee anderen te
gelyk. Deeze laft fcheen hun niet te zwaar:
zy draafden eerft op een kleine Galop , en , toen
men ze een weinig hadt aangefpoord, fpreidden
zy
(*) Hy at Yzer o f Staal en Spykers, die hy onbefcha-
digd wederom uit zyn Fondament liet vallen. t\?on. yan
Mtdenblik, als boven
(t) Strabo> naamelyk, noemt hem Carbophagos.
zy hunne Wieken als om te vliegen u i t , en
liepen zo fnel in *t ronde binnen het For t, dat
hunne Pooten geen Grond fcheenen te raaken,
ongelyk fneller dan een der vlugfte Paarden.
Hier op z ie t , mooglyk, ’t gene in t Boek
Jobs gemeld wordt (* ): „ cils het tyd is verheft
,, zy haar in de hoogte: zy belacht het Paard ende
zynen Ryder ” .
BRissoNzegt, dat dit de grootfte en lyvigfte
zy van alle Vogelen. De Afbeelding, welke
hy ’er van geeft, hier voor nagevolgd , is uit
het Kabinet van Reaumur ontleend, naar een
Onderwerp, ’t welk, van ’t end des Beks tot
aan dat der Klaauwen, de hoogte van agt Voeten
en vier Duimen hadt. Men ziet daar uit,
dat in de meefte Afbeeldingen de Kop veel te
groot en de Hals te dik gemaakt wordt, naar
het L y f te rekenen. De Kop is van boven geheel
kaal: het overige, tot de helft der langte
van den Hals, bekleed zynde met een Huid van
blaauwagtige Vleefchkleur, is met een witte,
glanzige Wolligheid, als dun Haair, bezet. Het
Verdere van den Hals, en het geheele L y f , is
bedekt met zwarte Veeren, waar onder fomwy-
len eenige witte en gryze gemengd zyn, en waar
by de groote Slag- en de Staartpennen, door
haare witheid, zeer uitmunten. Deeze hebben,
gelyk alle de Veeren van den Vogel,eene Dons-
agtige gedaante; want de Baardjes, daar zy uit
be-
(*) Cap. XXXIX. Vers 21.
,1. Dkil. V. S t u k . V
L .
Hoofdstuk.
Geftalte,