' XXIV.
H oofdstuk.
van de Buffen o f Roers en eene Boete van tien
Guldens : verbiedende teveus ook alle Vogelaars
, metter langer Lyne of met Vogd-getouwe,
op 500 Roeden van eenige Vogelkooijen ofte
Driften te mogen komen leggen; en eenen ie-
gelyken op eenige Ryswaarden, Rietvelden o f
andere Ruychte, te fteecken met Netten ofte an-
derfins eenig Ruyd - Vogel te jagen ofte vangen:
■ ten zy dat zy ’t Recht van de Vogelery in Ragt
hebben o f anderzins, en hun zulks door de Eigenaars
van die Waarden o f Rietvelden was
toegeftaan Q ^ f Dit Plakkaat is naderhand
verfcheide maaien, zo ten opzigt van den verdronken
Waard van Zuid-Holland en den Lande
van Strye.n en Putten , als in ’t algemeen
vernieuwd; gelyk ook in het Plakkaat en Ordonnantie
op de Houtvefterye en Jagt, van
den jaare 1684 5 over Holland en Weftfries-
land, het zelfde wordt vaftgefteld, en het Reglement
zyner Doorlugtige Hoogheid van den
3 Augujlus 1750, verbiedt het befchadigen den
Vogelkooijen of Driften en het verjaagen van.,
’t Gevogelte, over Holland en Weftfriesland
in ’t algemeen uitdrukkelyk; zynde het tevens
aan niemand geoorlofd Eendvogels te fchieten,
dan volgens de Plakkaaten ( t> Op Wier-
vyaarden mogten in ’t geheel geen Vogelaars
gaan Vogelen, volgens Plakkaat van 1547.
De
(*) Groot Plakkaatboek I. Deel. bladz. 1303.
(|) Zie de Nsderl. \Jnorbotktn van ’t jaar ïJJOy
b’adz. E077.
De menigte van Vogelkooijen , die , in den n.
aanvang der voorgaande Eeuw, reeds, in Hol- A fdeel,
land waren aangelegd, en de benadeeling der
Gras- en Koornlanden door de tamme Eenden, stuk.
die in dezelven tot het vangen der wilde Een- _ Bepaaling
dep, Smienten, Talingen en ander Water-10 Holland’
Gevogelte, werden gebruikt, gaf PrinsMau-
rits aanleiding, om, als Gouverneur , in den
jaare 1604, by vernieuwing van ’t Keizerlyk
Plakkaat van 1550, te ordonneeren en valt te
Rellen; dat niemand bimensdyks eenige Vogel-
koey zou mogen opregten, ten ware hy daar ter
plaatfe zo veel Lands hadde, dat zyne Nabuu-
ren ’er niet door benadeeld konden worden,
ter beoordeeling van de Haoge Overigheid; en
alle dp genen die geen agt Morgen Lands by
een hadden, zouden haare Kooy moeten ajbree-
ken, indien dezelve binnen tien Jaaren was op-
geregt. Alle Kooyluiden moeften de Eenden
opgejloten houden in de Zaaytyd en Maaytyd:
dat is van half Maart tot het begin van Mey
en van half July tot den eerften September
(*).
In de Provintie van Utrecht is het ook niet In andere
7 Provimièn.
geoorlofd nieuwe Vogelkooijen aan te leggen s
zonder de toeftemming van de Regeering. Men
magze niet berooven, ftooren, noch op den afftand
(*) Gr.Plakkth. I Deel. bladz. 1308. Zie ook het gedagte
Plakkaat op de Houtveftery en Jagt, van ’t jaar 1684.
IV. Deel bladz. 526.
I. D eel. Y. Stuk. A 5