550 B E 8 c H *. T V I N O
Ij Deeze Vogeltjes worden ook in Kouwtjes
Afdeel, nagehouden wegens hun Gezang , t welk zeer
LXII. lieflyk, doch niet zo fterk en fraay is als dat der
Hstok° ' Kanarie-Vogelen. Z y zyn ondertuffchen min-
der koftbaar en behoeven naauwlyks voor de
Koude befchut te worden; zynde ook minder aan
Ongemakken en Sterven onderhevig. Zy zyn
wat kleiner, van Kleur groenagtig geel uit den
bruinen, witagtig geel van onderen: de Staart-
pennen als boven gemeld.
XX. (20) Vink die bruin i s , met een Vlammig
Flammea. T»
Brandfys. Kuifje.
Dit is de Brand- o f Vlam*Sys, die men anders
ook Frytertje noemt, zynde van den Heer
B risson als eene vyfde Verfcheidenheid der ge-
woone Moiïchen opgetekend.
XXL (2 1 ) Vink die bruin is, met een geelagtigen
Fïayiroflrii• Bek.
Kneutje.
Dit is de tweede Verfcheidenheid der Vinken
by Brisson , hebbende een gevorkte Staart.
Hy wordt van de Sweeden Riska, en by ons
Kneutje of Kneu geheten. De Wieden zyn
zwart, gelyk ook de PooteD.
(22)
(20) Fringilla fufca, crifti flattimea. Faun. Suec. '201.
Linaria f. Lureola nigra. Klein. ~Ay- 93.
(21) Fringilla fufca , Roftro flavicante. Faun. Suec.
204.
(22) Vink met de Slagpennen van den eerjten
rang en de Staartpennen zwart , aan beide
randen wit.
Van Brisson wordt deeze, in zyn Moflchen-
Geflagt, de groote Vlcfchvink der Wyngaarden
genoemd: de Duitfchers heeten hem Henffling,
dat is Hennip-V ogel,en Blut-Hanffling, wegens
zyne roode of roffe Kleur, die in het Wy fje
met bruine vlakken is gefprenkeld , daar het
Mannetje den top van t Hoofd en de Borft
rood heeft. De grootte is als die van den ge-
woonen Vlafchvink.
(23) Vink met de Slag en Staartpennen bruin,
aan de randen vuil-bleek> een witagtige Jireep
op de Wieken.
Brisson noemt deezen de kleine Vlafchvink der
Wyngaarden, en in ’t algemeen wordt hy de kleine
roode genoemd, in tegenftelling van den voor«
gaanden, dien men de groote roode Vlafchvink
heet: anderen noemen hem roodkoppige, en de
Duit-
(22) Fringilla Reraigibus primoribus Re&idbusque
nigris» utroque margine albis. Faun. Suec. 209. Linaria
rubra major Will. Orn» 191. T. 46. R aj ^Ay. 90. n.
2. Al», id y . 111. p. 68. T. 72, 73. Frisch. ^Ly. 11.
T. 9. f. 1. 2.
(23) Fringilla Remigibus Re&ricibusque fufeis margine
obfolete pailido , litura Alarum albicla. Faun. auec. 210.
Linaria rubra. G esn. ^Ay. 491. ALdr. Orn. 1. !§• c- 9.
WiLL. Orn. 191. R aj. ^ fy. 91. n. 3. A lb. ^Ay UI. p.
70. T. 7 f. Frkch. *Ay, T. 10. f. 3- 4*
I, Deel, V, Stuk. K I Hl 4
LXil.
Hoofd«
- STUK,
XXII.
Cannabina.
Hennip-
Vink.
XXTII.
Linaria.
Vlafchvink.