jj. vliegen in de Moeraffige Landftreeken vaö *t
Afdeel» Graaffchap Lincoln, en vertrekken na drie Maan-
^XLII. den wecjer; werwaards is onzeker, zegt Char-
stuk. leton. Daar te Lande worden zy van fommi-
Xjetnpbaan. gen voor een groote lekkerny gehoudenj; doch
men moetze eenigen tyd metten, na dat zy in
’t wild gevangen zyn.
Fandlut Strandlooper met roode Poot en, een afhan-
Kievir. gende Kuif, de Borft zwart.
Van deezen heeft Erisson , uit de gedagte
Kenmerken, een byzonder Geüagt gemaakt, ’t
welk h y , door de kort genagelde Pooten, van den
Jacana onderfcheidt. De Ouden hebben hem
Van'ellus geheeten, waar van de Franfche naam
Vanneau afkomftig is , doch zy noemden hem
ook Capra o f Capella A v is , dat is Geit-Vogel,
waarfchynlyk wegens de Kuif, die eenigermaate
naar een Geitenbaard zweemt. Sommigen, eg-
t e r , onderfcheiden de Capella van den Vanel-
lus, (*). Onder de Franfchen noemt men hem
Dixhuit,. anderen Papecbieu, de 'Italiaanen Pa*
cncello of Paauwtje de Engelfchen Lapwing,
wegens het klapperen met zyn Vlerken. De
Sweediche naam is Wipa, de Switzerfche Gyfitz
of
(i) Tringa Pedibus rubris, Crifld dependente, Pectore
jiigro. Faun. Snee. 148. Capella f. Vanellus. Bell.
49. a. Gesn. ^stTi 764. A ld r . Orn. 1. 20. c, 63. WilL.
Orn. 228. T. 57. Jonst. A t v . 164. T. 53.27. R a J .A V ’
I iO. Alb. Atv. I. p. 70. T. 74.
(*) Charlet. Onomaft. p. iop>
ö f Gywit, de Hoogduitfche Gyvit, Kyuutz o f jt.
Kiwit, waar van de onze, Kievit, buiten twyfel AfdeelI
af“ 1- . Hoorw
Deeze Vogel is Zeer békend wegens het Ge^ stuk.
luid, dat hy maakt, ’t welk aanleiding tot dé Kü+ih
laatftgemelde benaamingfen gegeven heeft. Die
Geluid dient zekërlyk, in zommige gevallens
om zyne aandoeningen , van vreezè, Ipyt o f
woede, uit te drukken; Men wil dat z y , hoé
verder van hun Nett, hoe ftërker fchreeüwenj
om den genen, die naar ’t zelve zoekt * te misi
leiden. Wat hier Van z y , hunne manier Vari
Vliegen, of dit Geluid, vel-raadtze. Gemeëhlyk
beftaat htin Voedzël in Aardwormen ö f andere
Infekten, ’t zy kruipende ’t zy vliegende. Men
Zietze, by groote troepen, in de uitgèftrekté
Moeras-Landen van Litthaüwen, en in de akelige
Wilderniflen aan de Grènzen van Prtiifien
overwinteren. Van daar komen z y , zó ’t ichynt 3
tegen ’t Voorjaar Wettwaards, ofn te broeden
in de Grazige Weiden van de Nederlanden,'
Vrankryk en Engeland, alwaar hunne Eijerehj
die men ’er in Maart en April vindt, een groote
Lekkerny zyn; ,
Op dat nü, onder ’t vöoiwëndzei van Kie- ’r Zoekea
vits-Eijeren te zoeken, de Nellen van Patryzen Jer Eiieiei“’
en dergelyk Edel Gevogelte niet geltoord o f
beroofd mogten worden , zo ia daar omtrent
bepaaling gemaakt. In Vriesland is hét, volgens
het Reglement wylen zyner Doorlugtigé
hoogheid op de Jagt, van den 3oJanuary 17303
2. Deel, V, Stvk; Q vet»